Skip to main content

Auteur: Geerhard Bolte

Het IKEA-effect: waarom jij je eigen boek overschat

Auteurs zijn vaak verliefd op hun eigen boekidee. Dat is begrijpelijk, maar gevaarlijk: het IKEA-effect zorgt ervoor dat je jouw boek waardevoller vindt dan een lezer ooit zal doen. Hoe voorkom je dat je jezelf voor de gek houdt?

De gedragswetenschappers Michael Norton, Daniel Mochon en Dan Ariely noemden de neiging om te overschatten wat je zelf hebt bedacht het IKEA-effect. De term komt van IKEA-meubels: omdat je ze zelf in elkaar zet, vind je ze waardevoller dan een kant-en-klaar product. Het is een even begrijpelijk als risicovol psychologisch fenomeen voor auteurs: je boekidee voelt waardevoller dan concurrerende boeken omdat het idee van jou is, maar de lezer ziet dat heel anders.

Een onzekere tiener

De meeste auteurs houden van hun boek zoals een ouder van zijn kind. Als auteurs hun boek bij mij aanprijzen, komen ze woorden tekort om uit te leggen hoe knap, slim en aardig hun kind is. Sommige auteurs hebben inderdaad een aantrekkelijke visie en kunnen zelfs goed schrijven. Maar dat wil niet zeggen dat lezers straks in slaapzakken voor de boekwinkel gaan liggen om een exemplaar van de eerste druk te kunnen kopen. In een markt waar zoveel concurrentie is, is knap, slim en aardig niet goed genoeg.

Want jij ziet een knap, slim en aardig kind, maar de lezer ziet gewoon een onzekere tiener met bruin haar en groene ogen. Het is onuitstaanbaar; hoe kan de lezer nou niet zien hoe bijzonder jouw kind is. Hij heeft laatst een etude van Chopin uit zijn hoofd gespeeld! Hij laat elke dag zonder te klagen de hond uit! Hij ruimt zelfs zijn eigen kamer op, kom daar nog eens om.

Eric koopt een boek

Stel je een lezer voor die op dinsdagavond een ingeving krijgt en besluit om een boek te kopen. Laten we hem Eric noemen. Eric pakt zijn telefoon, kijkt op zijn bankrekening en ziet dat hij nog precies dertig euro heeft, ruim voldoende voor de meeste titels. Vervolgens gaat hij naar zijn favoriete webshop.

Eric is beleidsmedewerker bij een middelgrote gemeente en wil graag carrière maken. Hij gaat daarom op zoek naar boeken die hem daarbij kunnen helpen. Hij denkt aan onderwerpen als persoonlijke ontwikkeling, leiderschap, verandermanagement, timemanagement, teamdynamiek, burgerparticipatie, besluitvorming, interculturele communicatie, duurzaamheid, maatschappelijke verantwoordelijkheid, netwerken, onderhandelen en ethiek in het openbaar bestuur. En nog een paar thema’s, maar die schieten hem even niet te binnen.

Eric kan dus kiezen uit vele duizenden boeken. En waarom zou hij dan in hemelsnaam jouw boek kiezen?

Dat doet hij dus ook niet. Hij scrollt anderhalf uur, maar kiest uiteindelijk een boek uit de top tien dat hem wel interessant lijkt en een paar goede aanbevelingen heeft. Het kost 22,99 euro en omdat hij het voor tien uur bestelt, komt het morgen al binnen. 

Het is pijnlijk maar waar: de meeste lezers hebben nooit van jouw boek gehoord. Zelfs als ze uren gaan scrollen, is er een kans dat ze jouw boek niet tegenkomen. En als ze het wel tegenkomen, vergelijken ze het schaamteloos met andere boeken. Oh, denkt Eric dan: een boek over leiderschap van een auteur die betoogt je met positieve psychologie veel invloed kunt uitoefenen. Interessant. En hij scrollt gedachteloos verder.

Verdedig je concurrent

Tijdens trainingen geef ik deelnemers weleens de opdracht om een concurrerend boek te verdedigen alsof ze het zelf hebben geschreven. Ze krijgen een kwartier de tijd om zich te verdiepen in het boek en moeten het dan aanprijzen bij andere deelnemers. Dat valt ze zwaar. Ze beseffen plotseling dat er concurrentie is en dat de auteurs van concurrerende boeken even overtuigd zijn van de waarde van hun boek. Vervolgens laat ik de andere deelnemers stemmen. Welk boek zouden ze kiezen: dat van de deelnemer of dat van de concurrent? De stemming pakt niet altijd uit in het voordeel van de deelnemer.

Het IKEA-effect maakt dat je eigen boek leuker, origineler en belangrijker lijkt dan het in werkelijkheid is. Daar kun je als auteur rekening mee houden door tijdig afstand te nemen. Aan je eigen kind kun je niets meer veranderen, maar aan je boekidee kun je nog schaven tot het beter is. 

Ben jij een beeldschrijver of een toetsenbordschrijver?

Ik heb een schokkende ontdekking gedaan. Anders dan ik kijken de meeste mensen naar hun toetsenbord als ze typen. Wat zegt dat over mij? Wat zegt dat over andere mensen? 

Ik zag het een paar weken geleden voor het eerst. Iemand zat te typen en ik besefte plotseling dat hij alleen naar zijn toetsenbord keek. Daarmee besefte ik ook dat ik alleen naar het beeldscherm kijk als ik typ. Ik ben dus een beeldschrijver. Wat ben jij, een beeldschrijver of een toetsenbordschrijver?

Inmiddels heb ik de wortels van mijn bestaan als beeldschrijver kunnen terugvoeren op mijn typcursus bij het Manhattan Instituut in de jaren zeventig. Maandenlang zeulde ik als twaalfjarig jongetje elke week mijn glimmend witte Olympia SM9 naar de andere kant van het dorp. Daar leerde ik van een charmante dame blind typen met tien vingers. Er was een goede reden om in de jaren zeventig blind te kunnen typen. Dat was nodig zodat je als secretaresse snel geschreven teksten kon overtypen. Terwijl je keek naar de brief van meneer de directeur deden je vingers gedachtenloos hun werk. Op 13 oktober 1977 besloot de eksamenkommissie (sic) van het instituut dat ik had voldaan aan de gestelde vaardigheidseisen en reikte mij het diploma uit. 

Mijn hele middelbare schooltijd keek ik niet meer om naar de Olympia, tot ik besloot om naar de School voor de Journalistiek te gaan. Al na de eerste les moest ik een nieuwsbericht typen, en wonderbaarlijk genoeg bleek ’s avonds op mijn studentenkamer dat ik het nog kon. Links keek ik naar mijn geschreven aantekeningen en rechts typten mijn vingers braaf wat hen was opgedragen. 

Ingehaald door de evolutie

Andere mensen moeten hun vingers goed in de gaten houden, anders schrijven ze zomaar iets wat niet de bedoeling is. Gelukkig heb ik als beeldschrijver heel gehoorzame vingers. Ik kan ze blindelings vertrouwen, net als mijn benen, die mij ook overal naartoe brengen zonder dat ik ze de hele tijd moet controleren. 

Het is ongetwijfeld veelzeggend dat ik een beeldschrijver ben, maar ik weet niet precies wat het dan zegt. Kunnen traditionele indelingen van mensen naar bijvoorbeeld geslacht, etniciteit en persoonlijkheid nu in de prullenbak? Kunnen we onze ideeën over blond en zwart haar, introvert en extravert nu samen met de DSM V rechtstreeks naar het archief van het Meertens Instituut sturen? 

Ik was stiekem best een beetje trots op mijn zelfbedachte reputatie als beeldschrijver, tot ik een van mijn kinderen op zijn mobiele telefoon zag appen. Ineens besefte ik dat ik in de evolutie al was ingehaald, in niet meer dan een generatie. En nu zit ik in een identiteitscrisis: wat zegt het nog dat ik blind kan typen met tien vingers, als een puber met een paar vingers sneller kan communiceren – terwijl hij tegelijkertijd naar muziek luistert en een verhaal vertelt. Ik wil mijn cursusgeld terug. 

Hoe haal je de rem van je toetsenbord als je een boek schrijft?

Zou je graag vol gas willen schrijven aan je manuscript? Geen last hebben van dat duiveltje op je schouder dat de hele tijd zit te zeuren dat het beter kan? Lees dan niet verder, want ik denk dat zelfkritiek onmisbaar is.

Een auto kan niet zonder motor, maar ook niet zonder rem. Zo is het ook met het schrijven van een boek. Je hebt ideeën, tijd en zin nodig om de motor draaiende te houden. Maar als je geen rem zou hebben, zou je al vlug uit de bocht vliegen of erger: ergens tegenaan botsen. Auteurs die ongeremd leeglopen, leveren meestal manuscripten af met gammele argumenten, twijfelachtige feiten en kromme zinnen. 

De literaire rem bestaat uit een mengsel van interne en externe kennis en ervaring. Intern is dat jouw eigen kritische stem – gevormd door alles wat je eerder hebt gelezen, geschreven en gedacht. Extern zijn het de stemmen van vakgenoten, redacteuren, lezers, en soms zelfs van die ene zure recensent die je ongewild toch iets waardevols meegaf. Samen vormen ze dat duiveltje op je schouder dat fluistert dat een redenering nog niet klopt of dat je stijl nog wat te bombastisch is. Dat duiveltje is niet bezig om je werk te saboteren maar om het scherper, geloofwaardiger en leesbaarder te maken. Zonder die rem zou je als een dolle door het manuscript razen – en pas aan het eind ontdekken dat je iets hebt geschreven dat je zelf niet eens zou willen lezen.

Net zoals rijden vereist schrijven continu een beetje gas geven en een beetje remmen. Soms moet je vaart maken: dóórschrijven, ideeën uitwerken en twijfels parkeren. Op andere momenten moet je juist vertragen: afstand nemen, herlezen, schrappen. Wie alleen maar op het gaspedaal duwt, produceert een tekst zonder nuance, zonder reflectie. Maar wie voortdurend op de rem trapt, komt nergens. De kunst is om te schakelen. Schrijf vrijuit als je begint, rem af zodra je redigeert. Geef gas bij het verzamelen van ideeën, rem af als je voelt dat je afdwaalt. De kunst is om aan te voelen wat je op een bepaald moment moet doen; in het ideale geval wordt het een intuïtief proces. Je haalt dan zelden de maximum snelheid, maar je komt waarschijnlijk eerder aan op je bestemming.

Juist onder non-fictieauteurs tref ik veel snelheidsduivels aan. Ik denk dat het komt doordat ze denken dat ze een klus te klaren hebben. Ze hebben een boodschap, en zodra ze hun stelling hebben onderbouwd, beginnen ze aan het dankwoord. De gemiddelde romanschrijver realiseert dat de aantrekkelijkheid van een boek niet zozeer draait om de afronden van een plot, maar om de aantrekkelijkheid van de stijl. En dat kost nu eenmaal moeite; zoals de Amerikaanse schrijver en diplomaat Nathaniel Hawthorne zei: ‘Easy reading is damn hard writing.’

Welk boek schrijf jij deze zomer niet?

Elke zomer worden veel boeken niet geschreven. Ik snap het wel. Als je eindelijk een paar weken vrij hebt, breng je die liever door met je geliefden, dan eenzaam achter een toetsenbord om een boek te schrijven over de opmars van Russische hybride oorlogsvoering in Europa of de aftocht van de huisvlieg op ons continent. Jammer, maar misschien heb je wel tijd om erover na te denken.

In films en romans ligt in de zomer altijd iemand met een grashalm in zijn mond naar de wolken te staren. Ik heb dat zelf nog nooit gedaan en ik heb het nog nooit iemand zien doen, maar het is een prachtig beeld van de eindeloze, warme zomer waarin je eindelijk tijd hebt om te ontspannen. Ik ben zelf ook erg voor ontspannen, maar helemaal gedachteloos lukt mij dat niet. Ik ben meestal vlug klaar met luieren, vakantie of niet. Zit jij zo ook in elkaar? Mooi zo, dan houd je voldoende tijd over om na te denken over je boek. 

Ideeën voor een boek lijken in het begin veel op voorbij stromende wolken. Ze hebben wel een vorm maar ze zijn nog niet herkenbaar. De kunst is om dan niet meteen in actie te komen maar te blijven piekeren. Ideeën moeten rijpen en je zult merken dat ze langzaam maar zeker van vorm veranderen. Als je het onderwerp van alle kanten bekijkt, krijg je na verloop van tijd een beter beeld van de invalshoek van je boek. Van de stijl. De voorbeelden die erin thuishoren. De kunst is om na te blijven denken tot je bent uitgedacht. En je weet dat dat moment is aangebroken als het moment is aangebroken. 

Schrijven is eigenlijk maar een bescheiden deel van het werk van een auteur. Het grootste deel bestaat uit nadenken, malen, filosoferen, afwegen, peinzen, reflecteren, analyseren en soms besluiten. De beste boeken zijn het werk van jarenlang tobben en zijn soms al helemaal uitgedacht voordat de auteur een letter op papier zet. 

Piekeren is maatschappelijk niet geaccepteerd. Als je tijdens kantooruren je benen op het bureau legt en naar het plafond staart om eens rustig ergens over na te denken, kun je al vlug een telefoontje van human resources verwachten. Je wordt niet betaald om te denken maar om te doen. Maar een boek is een denkding, geen doeding. Dus neem in je eigen tijd de vrijheid om na te denken voordat je wat gaat doen. Schrijven kan altijd nog. 

Plak je boek aan elkaar met topische zinnen

Geen non-fictieboek kan zonder topische zinnen. Ze vormen de lijm waarmee je alle informatie aan elkaar plakt. Wat zijn het en hoe gebruik je ze?

Waar een romanschrijver de hele dag druk is met de vorm van de tekst ben jij als schrijver van non-fictie vooral bezig met de inhoud van de tekst. Het risico is dat je daardoor te weinig aandacht hebt voor het leesgemak van je publiek. Een veelvoorkomend probleem is dat je alle informatie niet aan elkaar hebt gepraat. Alle feiten, anekdotes en argumenten liggen in hoopjes op de pagina. De lezer moet als loodgieter Mario van de ene berg informatie naar de ander springen. Als Mario valt, gaat hij fluitend verder omdat hij meerdere levens heeft. Als jouw lezer valt, loop je het risico dat hij het boek dicht doet en wat anders gaat doen. Gamen, bijvoorbeeld.

Het lijkt kinderachtig om alle informatie aan elkaar te praten. Je kunt het gevoel hebben dat je de lezer betuttelt. Het tegenovergestelde is waar. Door informatie niet aan elkaar te praten, zeg je eigenlijk tegen de lezer: ‘Hier heb je wat informatie, zoek het zelf maar uit’. Alsof je iemand op weg stuurt naar Middelburg zonder kaart of navigatiesysteem. Schaam je niet om informatie zo hapklaar mogelijk te presenteren. De lezer wil graag bij de hand worden genomen. Dat is namelijk de reden dat hij een boek heeft gekocht. Als hij alles zelf bij elkaar had willen sprokkelen, was hij het wel gaan googelen. 

Hoe dan?

Hoe doe je dat, informatie aan elkaar praten? De sleutel tot een soepel lezende tekst is de topische zin. Een topische zin is de eerste zin van een tekst waarin je het onderwerp introduceert. Door de openingszin weet je wat je kunt verwachten in de alinea of de paragraaf die erop volgt. 

Er zijn allerlei varianten van de topische zin. De vorige alinea begon met een klassieker: een vragende topische zin (Hoe doe je dat, informatie aan elkaar praten?). Je stelt de vraag en in de rest van de tekst beantwoord je die vraag. Hierop kun je natuurlijk eindeloos variëren, bijvoorbeeld door gewoon met het antwoord te beginnen (Een topische zin is onmisbaar voor een goed lopende tekst) of met een analogie (Neem je lezer bij de hand door aan het begin van een alinea of een paragraaf een routebord te plaatsen). 

Er zijn meer manieren om de lezer duidelijk te maken wat het verband is tussen onderdelen van je tekst. Een simpele manier is het gebruik van voegwoorden (maar, en, want, omdat, hoewel, als, terwijl).  Ook handig: signaalwoorden (vervolgens, ten slotte, echter, daarentegen). 

Eigenlijk is alles goed, als je maar structuur aanbrengt, dus leef je uit als je in een creatieve bui bent. Begin bijvoorbeeld drie opeenvolgende alinea’s met dezelfde soort zin (Zal ik eens wat grappigs vertellen/Zal ik nog wat grappigs vertellen/Heb je tijd voor nog een grappig verhaal?). Of kondig niets aan, maar begin met een historisch feit (Het begon allemaal in 1923), dan bedenkt de lezer zelf wel dat je daarna gaat vertellen wat er nu speelt. Ben je in een brutale bui? Begin met een verrassende tekst. Als deze namelijk verrassend genoeg is, zal de lezer doorlezen om erachter te komen wat de reden is van de tekst (In verzorgingstehuis Lievendael overleden in een week acht mensen. De artsen stonden voor een raadsel). 

Plakt niet

Werkt het altijd? Helaas niet. Topische zinnen (of woorden) plakken niet als er geen relatie is tussen de informatie. Voordat je gaat schrijven, moet je eerst de structuur van je verhaal voorbereiden en alle onderdelen logisch ordenen. Pas dan kun je gaan plakken.

Maar als je het goed doet, bladert je lezer moeiteloos van het ene naar het andere onderwerp zonder dat hij ergens de weg kwijtraakt. Hij begrijpt hoe alles verband houdt met elkaar. 

Geef je boek uit met crowdfunding

Kun je geen uitgeverij overtuigen met je manuscript? Geef je boek dan zelf uit met behulp van crowdfunding. 

Daar ligt het dan, je ongepubliceerde manuscript. Je hebt de volledige versie uitgeprint en op je werktafel gelegd. Het is af, maar het is nog geen boek. Het is slechts een stapel A4’tjes. Je hebt je manuscript aan verschillende uitgeverijen gemaild, maar niemand wilde het uitgeven. Het paste niet in hun fonds, ze vonden het niet vernieuwend genoeg of ze zagen geen commerciële mogelijkheden. Je levenswerk, afgekeurd als een verliefde puber. Wat moet je doen? 

Nobelprijs

Zoals met alles in het leven heb je drie keuzes: accepteren, weglopen of vechten. Het zijn alle drie uitstekende keuzes. Accepteren is prima als je tot de slotsom komt dat je veel hebt geleerd van het schrijven van het boek, maar dat het voor anderen blijkbaar onvoldoende waarde heeft. Je gaat maar eens wat anders doen, parachutespringen of een studie filosofie. Weglopen is heel populair. Je besluit dat je boek niet wordt uitgegeven omdat anderen niet het inzicht hebben om de kwaliteiten van jouw geweldige boek te herkennen. Je denkt aan al die beroemde schrijvers die ook tientallen keren werden afgewezen, tot ze werden ontdekt en Nobelprijzen wonnen. De derde optie is vechten. Dat is mijn favoriet.

Vechten begint ook met accepteren: beseffen dat je boek misschien nog niet af is. Je hebt hulp nodig van professionals die je kunnen helpen om er een beter boek van te maken. Je bedenkt dat dat eigenlijk heel normaal is. Aan een muziekalbum werken al vlug tientallen mensen. Aan een documentaire, een serie of een film werken soms honderden mensen. Maar je kijkt eens naar je spaarrekening en je vraagt je af: hoe ga ik de schrijfcoaches, de vormgevers en het drukwerk in hemelsnaam betalen? 

Er is gelukkig een even praktische als aantrekkelijke oplossing voor dit probleem: organiseer een crowdfundingcampagne. Vraag je familie, vrienden, relaties en ieder ander die maar geïnteresseerd kan zijn om een donatie te doen. 

Bedelen of helpen

Veel mensen schamen zich voor het inzetten van crowdfunding omdat ze niet willen bedelen, maar ik vind dat een eenzijdige en onnodig negatieve kijk op het vragen van hulp. De meeste mensen zouden jouw boek normaal nooit kopen, maar als je ze vraagt om te helpen bij de publicatie geven ze je met alle plezier een paar tientjes. Het boek dat ze daarvoor krijgen, geven ze desnoods weer weg op een verjaardag. De meeste donateurs zijn niet zozeer betrokken bij jouw boek, maar bij jou en jouw inzet om er een geweldig boek van te maken. 

Een crowdfundingcampagne heeft nog twee grote voordelen naast de financiering. Door vroeg in het proces aandacht te vragen voor je boek, begin je op tijd met de marketing. En je kunt bovendien tijdig peilen hoe er wordt gereageerd op je boek. In de campagne omschrijf je waar je boek over gaat en laat je mogelijk al een deel lezen. Wat vinden lezers van de eerste teksten? Als je met je donateurs in gesprek gaat, kun je nu waardevolle tips verzamelen waarmee je vervolgens een beter boek kunt schrijven. 

Heb je een BN’er nodig voor het voorwoord van je boek?

Helpt het als een bekende Nederlander het voorwoord van je non-fictieboek schrijft? Misschien niet, maar je weet maar nooit.

Wat trek je aan voor een feest: die oude versleten trui of dat leuke nieuwe jasje van Prada? Dat jasje natuurlijk. En waarom? Een oude versleten trui straalt onverschilligheid en een lage sociale status uit; leuk voor pubers maar niet voor volwassen volwassenen. Dat jasje van Prada doet het tegenovergestelde: je laat zien dat je erbij hoort en dat je serieus genomen mag worden. Jouw jasje is smaakvol, dus jij hebt ook smaak. Van dezelfde psychologie kun je gebruikmaken als je moet kiezen wie het voorwoord van je boek schrijft. Wordt het een oude trui of een nieuw jasje? 

Ik durf te wedden dat je bij het lezen van de vorige alinea je wenkbrauwen hebt gefronst. Prada, is dat niet wat overdreven? Opscheppen met een jasje dat duizenden euro’s kost? Met die ergernis heb je direct het probleem te pakken met het inzetten van een BN’er voor je boek: niet iedereen zal gecharmeerd zijn van je keuze. John de Mol voor je boek over de mosselcultuur in de Zeelandse Oosterschelde, is dat niet een beetje overdreven? Hoe kies je de juiste schrijver voor je voorwoord? En wat is het eigenlijk, een voorwoord? 

Wie je bent

Als je een voorwoord zelf schrijft, kun je er beknopt in uitleggen wie je bent en waarom je het boek hebt geschreven. In de inleiding kun je vervolgens ingaan op de essentie van het boek. De lezer kan dus aan het voorwoord afleiden met welke autoriteit hij te maken heeft. Ben jij bijvoorbeeld een beginner of een expert op jouw vakgebied? Ook zal hij eruit afleiden waarom je het boek hebt geschreven. Zijn jouw motivatie en enthousiasme aanstekelijk, of heeft de lezer hier te maken met een boodschapper die het alleen voor de poen doet? En bovendien: is het voorwoord aantrekkelijk geschreven? Het is per slot van rekening de eerste tekst van het boek, dus wordt dit een boek waar ze zich met moeite doorheen moeten worstelen of kunnen ze verwachten er plezier aan te beleven? 

Als je het voorwoord van je boek door iemand anders laat schrijven, worden deze drie vragen niet per definitie beantwoord. De lezer kan uit het voorwoord van de BN’er alleen afleiden dat het met jouw autoriteit wel snor zit, als de lezer die BN’er tenminste in staat acht om jouw autoriteit te beoordelen. Een bekende professor in jouw vakgebied die jou aanprijst, dat klinkt geloofwaardig. Een televisiepresentator die alleen spelletjesprogramma’s presenteert en geen verstand heeft van jouw vakgebied, dat klinkt ongeloofwaardig. En kan de lezer op basis van de tekst en de bekendheid van de BN’er afleiden dat jij goed kunt schrijven? Kan hij jouw motivatie beoordelen? Als je een voorwoord door iemand anders laat schrijven, zul je dus rekening moeten houden met de uitstraling van die persoon. 

Kies dus niet voor een BN’er omdat je hem toevallig kent. Kies hem omdat hij perfect past bij jou en je boek. En dat valt niet mee. 

Te elitair, te dominant, te activistisch

Stel, je bent net gepromoveerd als econoom en je hebt een wetenschappelijk boek geschreven over armoede in Nederland. Je zus woont naast John Williams, de presentator van het televisieprogramma Uit de schulden. Ze heeft hem gepolst en hij wil het wel schrijven. Maar past hij wel bij een wetenschappelijk boek? Wie moet het dan schrijven? Klaas Knot van De Nederlandsche Bank? Geen tijd. Sander Schimmelpenninck? Schrijft veel over ongelijkheid, maar te elitair. Rutger Bregman? Veel expertise, maar zo dominant in het debat dat hij het boek kan overschaduwen. Tim Hofman? Interessant, maar misschien te activistisch. Lilian Marijnissen? Heel betrokken, maar te politiek beladen naam. Quinty Trustfull? Betrokken bij armoedebestrijding maar wordt toch teveel geassocieerd met lifestyle en glamour. Zo ga je urenlang allerlei namen af, en met veel moeite lukt het om een shortlist te maken van drie namen. En nu maar hopen dat ze willen. 

En als je niemand kunt vinden, geen probleem. Er is geen bewijs dat het inzetten van bekende mensen voor een voorwoord de verkoop van een boek substantieel bevordert. Doe het gewoon zelf, en geef de lezer een voorproefje van het leukste, slimste, spannendste boek dat ze ooit hebben gelezen. 

Geef je boek geen zijwieltjes

Verveel je lezer niet met kennis die hij al heeft. Alles wat je schrijft in je non-fictieboek moet splinternieuw zijn. 

Als ik manuscripten van nieuwe auteurs lees, heb ik soms het gevoel dat ze in herhaling vallen. Wat zij schrijven, heb ik al ergens anders gelezen. Ik dacht ooit dat het mijn schuld was; ik had vast last van metaalmoeheid. Maar ik hoor het ook van andere lezers: ook zij ergeren zich aan boeken waarin ze verhoudingsgewijs weinig nieuwe informatie vinden. Nou spreek ik als uitgever veel auteurs, en ik ben ervan overtuigd dat auteurs dat niet met kwade opzet doen. Integendeel: ze doen het met de beste bedoelingen, onder andere omdat ze ervan overtuigd zijn dat de lezer hun visie beter kan plaatsen als ze ook de context beschrijven. Maar die lezer kent de context al. Het is alsof je zijwieltjes geeft aan een volwassene die al zijn hele leven fietst.

Sam

Laten we jouw gemiddelde lezer Sam noemen. Sam is 47, heeft een hbo-opleiding en werkt als medisch assistent op de afdeling oncologie van een academisch ziekenhuis. Sam leest al dertig jaar de krant, kijkt naar het journaal, praatprogramma’s en documentaires, luistert naar Radio 1, BNR en podcasts. Sam is coördinator en leest daarom zo nu en dan een managementboek – en leest hierin zelden wat nieuws. Sam weet al dat luisteren belangrijker is dan zenden, dat je medewerkers moet waarderen, dat vertrouwen de basis is van goed leiderschap, dat je fouten moet durven toegeven, dat vergaderingen korter mogen, dat je duidelijk moet communiceren over verwachtingen en dat controle loslaten niet hetzelfde is als je verantwoordelijkheid ontlopen. Sam raakt niet opgewonden als je deze kennis verpakt in Engelse termen, gelardeerd met kleurrijke matrixen en succesverhalen. Sam wil wat nieuws, iets verrassends, iets waardevols.

Rood potlood

Wat te doen? Als je je lezer serieus neemt, staat je maar een ding te doen: geef je boek geen zijwieltjes. Als je nog moet beginnen aan je boek, moet je vanaf dag een rekening houden met een lezer als Sam. Plak een foto van Sam op de muur boven je beeldscherm. En schrijf vervolgens niets wat Sam waarschijnlijk al weet. Heb je al een manuscript geschreven? Pak dan een rood potlood en streep alles door waarvan je verwacht dat de gemiddelde lezer het al weet.

Ja maar

Ja maar, zul je zeggen: we kijken toch ook de hele tijd naar Scandinavische thrillers die allemaal hetzelfde zijn – maar waar we toch van genieten? Klopt, maar van die boeken, films en series is het niet de inhoud die telt, maar de vorm. Of Tom Cruise nou in Jack Reacher of Mission: impossible een knokpartij wint, maakt niet uit. Hoe hij het doet, is het enige wat telt. Dus ja, je hebt gelijk: het is niet erg om hetzelfde te vertellen als andere auteurs, maar in dat geval zul je Sam voor je moeten winnen met een onweerstaanbare schrijfstijl. Dat is een nog grotere uitdaging.

Geen hogere btw op boeken goed nieuws voor schatkist

De verhoging van de btw op boeken is definitief van tafel. Niet alleen een opsteker voor schrijvers en uitgevers, maar voor de hele Nederlandse economie. 

De Trumpiaanse mens heeft een helder beeld van de motor van de economie: hij denkt dan aan vrijheid voor ondernemers om te produceren wat ze willen, zonder bemoeizuchtige overheden, vakbonden of milieuregels. Voor onze welvaart zijn we in zijn ogen afhankelijk van mensen als Elon Musk in zijn meest libertarische bui: gefocust op technologische productie en marktwerking, wars van enige regulering. Een begrijpelijke redenering, maar er zit een kleine maar belangrijke weeffout in. Natuurlijk is ondernemerschap belangrijk, maar het is creativiteit dat de sleutel vormt voor economische welvaart. 

Dit oorzakelijke verband is overtuigend aangetoond door de Amerikaanse socioloog Richard Florida in zijn baanbrekende boek The rise of the creative class in 2002. Steden en landen die ruimte geven aan creatievelingen – of het nu kunstenaars, programmeurs of ondernemers zijn – stimuleren direct en indirect de vooruitgang. Vrijheid van expressie, kunst en identiteit is niet alleen een moreel of sociaal goed, maar ook een directe motor voor economische groei en concurrentievermogen. Tolerantie blijkt daarmee geen bijzaak, maar een motor voor welvaart. Florida is ook de bedenker van de Gay-index: als je wilt weten hoe welvarend een land is, moet je niet kijken naar het aantal fabrieken of kantoren, maar naar het aantal LHBTIQ+’ers dat er vrij kan leven. Want steden en landen met vrijheid voor mensen met een alternatieve levensstijl zijn ook aantrekkelijk voor creatievelingen.

Schrijvers en hun boeken spelen een cruciale rol in het stimuleren en delen van creativiteit. Boeken zijn kunstmest voor de geest, zowel die van de schrijver als die van de lezer. Als je de prijs van die kunstmest verhoogt, benadeel je niet alleen de schrijver en de lezer, maar de hele Nederlandse economie. Nu het kabinet heeft besloten dat de beoogde verhoging van de btw niet doorgaat, betekent dat op termijn dus hogere belastinginkomsten. En ik kan weer even rustiger ademhalen. Al merk ik aan mezelf dat mijn ademhaling door alle (geo)politieke ontwikkelingen vooralsnog wat hoger blijft dat gebruikelijk.