Skip to main content

Tag: boekvoorstel

Herhaling, de truc waarmee niemand jouw boek vergeet

Wil je dat lezers zich de informatie uit jouw non-fictieboek morgen nog herinneren? Vijf trucs om informatie op een aantrekkelijke manier te herhalen. 

Bijna honderdvijftig jaar geleden ontdekte Herman Ebbinghaus, een Duitse psycholoog en geheugenonderzoeker, dat wij mensen 90 procent van wat we leren binnen enkele uren alweer vergeten zijn. De informatie is niet allemaal weg, maar we kunnen deze niet reproduceren. Ebbinghaus had hiervoor een test ontwikkeld. Hij liet mensen nonsenswoorden als ‘grak’ of ‘blyk’ memoriseren en vroeg hen later of ze deze nog konden reproduceren. Kort na de test lukte het nog wel om de nodige woorden op te noemen, maar na verloop van tijd bleken de meeste woorden verdwenen te zijn. Sinds de eerste experimenten van Ebbinghaus zijn er veel nieuwe onderzoeken gedaan, maar met dezelfde resultaten: de meeste dingen vergeten we snel. 

Ebbinghaus ontdekte nog een belangrijke wetmatigheid: woorden of beelden die we vaker zien, onthouden we veel makkelijker. Herhaling is de belangrijkste truc om informatie succesvol te kunnen reproduceren. Deze wetenschap is natuurlijk van groot belang als je wilt dat lezers zich de informatie in jouw boek kunnen herinneren nadat ze het hebben gelezen. Maar hoe herhaal je informatie in een tekst, zonder dat het irritant wordt voor jezelf of voor de lezer? Van alle adviezen die neurowetenschappers en psychologen sinds Ebbinghaus hebben bedacht, zijn dit mijn favoriete tips. 

Tip 1: smeer het uit, of in vaktermen: gebruik spaced repetition. Als je wilt dat lezers van je boek Ebbinghaus en zijn twee belangrijkste ontdekkingen blijvend herinneren, herhaal die informatie dan niet drie keer in hoofdstuk 1, maar doe dat verspreid over je boek. Bedenk excuses om nog een keer over Ebbinghaus te beginnen in de hoofdstukken 4, 7 en 11.

Tip 2: varieer de inhoudelijke stijl van je herhalingen. Vertel in hoofdstuk 4 een grappige anekdote over de mens Ebbinghaus. Beschrijf in hoofdstuk 7 hoe een andere wetenschapper het onderzoek van Ebbinghaus herhaalde en in hoofdstuk 11 een van zijn experimenten.

Tip 3: gebruik samenvattingen. Heb je een praktisch non-fictieboek geschreven, of het nou een kookboek is of een managementboek, vat dan aan het einde van een hoofdstuk de belangrijkste informatie samen, al dan niet in de vorm van tips.

Tip 4: dwing je lezer om over de informatie na te denken. De psychologen Jeffrey D. Karpicke en Henry L. Roediger noemen dit het testing effect. Dit kun je natuurlijk doen door aan het einde van een hoofdstuk op een schoolse manier vragen te stellen aan de lezer, maar er zijn originelere manieren. Je kunt in een boek over persoonlijke ontwikkeling bijvoorbeeld (denkbeeldige) cases beschrijven die eindigen met een dilemma. Daarop kun je de lezer vragen om zelf een oplossing te bedenken. 

Tip 5: leg verbanden met kennis die je als bekend mag veronderstellen. Als je in een boek over de geschiedenis van de diplomatie in Nederland het principe van wederkerigheid wilt uitleggen, dan kun je dat doen door een bekend voorbeeld te beschrijven. Beschrijf dan hoe de Amerikaanse regering onder Trump in 2018 importtarieven op staal en aluminium invoerde, waarop Nederland en de Europese Unie vergelijkbare maatregelen namen. Ook effectief is om het principe van wederkerigheid in de diplomatie te vergelijken met hetzelfde principe in een andere context, zoals het privéleven van de lezer. Beschrijf bijvoorbeeld hoe wederkerigheid onder vrienden werkt: als een vriend je helpt bij het verhuizen, voel je je waarschijnlijk verplicht hen ook te helpen wanneer ze verhuizen. 

Zo schrijf je een boek voor lezers die geen boeken lezen 

Wil je meer mensen bereiken dan de lezers van de eerste druk van je boek? Deel alles wat je weet dan ook via andere media. 

De meeste auteurs die ik ken, zien hun boek als de heilige graal. Ze hebben zich opgeofferd om alles wat ze weten en alles wat ze hebben meegemaakt samen te ballen in een manuscript van vijftigduizend woorden. Als ze de laatste woorden hebben geschreven, kijken ze tevreden naar het beeldscherm en slaken ze een diepe zucht. Het is volbracht. Hun tevredenheid is terecht want het is geen geringe prestatie om een boek te schrijven. Maar die tevredenheid maakt na verloop van tijd plaats voor frustratie, als ze beseffen hoe weinig mensen ze eigenlijk bereiken met hun boek. De auteurs van de meeste non-fictieboeken mogen blij zijn als alle exemplaren van de eerste druk van duizend exemplaren worden verkocht. Dat zijn veel mensen, maar op een bevolking van 17,7 miljoen mensen is het natuurlijk een speldenprik. 

Je kunt het je als auteur bijna niet voorstellen (want als auteur lijd je waarschijnlijk aan het vals-consensuseffect: je overschat hoeveel mensen jouw fascinatie voor het boek delen) maar er zijn mensen die zelden een boek lezen. Jongeren haken massaal af en geven de voorkeur aan sociale media waar ze korte teksten kunnen lezen die weinig tijd en energie vergen. Volwassenen lezen nog boeken, maar ook bij nieuwe generaties volwassenen daalt de belangstelling. Het is bedroevend nieuws voor mensen als ik die verknocht zijn aan het boek en aan de auteur die mij met overtuigende feiten en sterke stijlmiddelen masseert tot ik moe maar voldaan ben. Maar het is ook vertekend nieuws, want in werkelijkheid zijn veruit de meeste mensen wel degelijk geïnteresseerd in wat jij te vertellen hebt. Dat zul je wel in een andere vorm moeten aanbieden.

Nu je jouw meesterwerk hebt afgerond, hoeft het niet zo veel moeite meer te kosten om de inhoud op een andere manier te verpakken. Waarom maak je geen workshop, online training, whitepaper, blog, vlog, podcast, seminar, infographic, tijdschriftartikel, studiehandleiding, tentoonstelling, documentaire, gratis downloads, quiz of webinar? En waarom zou je niet zelf actief worden op sociale media? Zo veel moeite kost het niet om op Instagram volgers te informeren. En nee, je hoeft niet per se te kunnen dansen om op TikTok aandacht te trekken. 

De kunst is om je boek niet te zien als een doel, maar als een middel. Je doel zou moeten zijn om zo veel mogelijk mensen te bereiken, al die mensen die snakken naar wat jij te vertellen hebt en nu dorstig op jou zitten te wachten. 

Kom je met mijn nieuwe voetbal spelen?

Wil je beter worden als schrijver? Vraag dan aan je lezers wat ze van je nieuwe teksten vinden. Als je durft.

Kritiek geven is populairder dan ooit. De Nederlander staat erom bekend dat hij geen blad voor de mond neemt. Al in de achttiende eeuw toonde de Franse filosoof en schrijver Voltaire zich jaloers over de Nederlandse directheid: ‘Als ik een land mocht kiezen om in geboren te worden, dan zou ik Nederland kiezen. Hier mag men denken wat men wil en zeggen wat men denkt.’ De oerhollandse directheid raakte ruim twintig jaar geleden in een stroomversnelling door Pim Fortuyn die de uitspraak ‘Ik zeg wat ik denk’ opnieuw muntte. Daarna gingen alle remmen los, en inmiddels voelt iedereen zich vrij om in de stijl van Jacobse en Van Es publiekelijk zijn mening te geven over alles wat hem dwarszit. 

Kritiek ontvangen is vreemd genoeg minder populair dan ooit. Je zou verwachten dat onze hernieuwde loslippigheid gepaard gaat met frisse belangstelling voor andermans mening, maar niets is minder waar. De criticus koestert zijn mening zoals het kind dat een nieuwe voetbal voor zijn verjaardag heeft gekregen. Het is de mooiste bal van de wereld en hij wil niet dat zijn vriendjes eraan komen. Het probleem is dan wel dat hij alleen moet spelen, en dat is natuurlijk niet leuk als je wilt voetballen. 

Als je gaat bloggen of zelfs een boek gaat schrijven, dan heb je de vrijheid om je mening te geven. Je wordt gesteund door de grondwet: ‘Niemand heeft voorafgaand verlof nodig om door de drukpers gedachten of gevoelens te openbaren.’ Je kunt zorgeloos leeglopen en zolang iemand bereid is om de drukpers aan te zetten, kan iedereen lezen wat je te vertellen hebt – als je tenminste iets schrijft waar anderen in geïnteresseerd zijn. Dit leidt tot een vervelende paradox: als je je kritiek wilt delen met andersdenkenden, dan moet je hun kritiek accepteren om erachter te komen of jouw feiten, argumenten en schrijfstijl overtuigend zijn. Als je hun kritiek niet accepteert, dan zul je alleen mensen aanspreken die het al met je eens zijn. 

Er zijn weinig wetmatigheden in het boekenvak, maar één ervan is dat de meeste succesvolle auteurs niet alleen principieel zijn maar ook openstaan voor de mening van anderen. Ze laten hun artikelen, manuscripten, blogs en speeches lezen door anderen en zijn nieuwsgierig naar hun reactie. Ze weten dat je alleen samen kunt spelen als je bereid bent om je speelgoed te delen. 

‘Ken ik jou niet ergens van?’

Een ijzersterke openingszin is niet alleen belangrijk voor een roman, maar ook voor een non-fictieboek. Het is je belofte aan de lezer dat je boek de moeite waard is. 

Ken ik jou niet ergens van? Dit is ongeveer het niveau van de gemiddelde openingszin in een non-fictieboek. Doodzonde, want zo’n triviale zin nodigt de lezer niet echt uit om kennis te maken met jouw boek. Als je slim bent, val je met de deur in huis en open je je boek met een verrassende zin die je lezer belooft dat het de moeite waard is om verder te lezen. Wat de eerste zin ook is – uitdagend, vreemd, grappig, intelligent of triest – hij moet de lezer raken. 

In de wereldliteratuur zijn veel openingszinnen die klassiekers zijn geworden: 

A Tale of Two Cities, Charles Dickens
‘It was the best of times, it was the worst of times, it was the age of wisdom, it was the age of foolishness, it was the epoch of belief, it was the epoch of incredulity, it was the season of Light, it was the season of Darkness, it was the spring of hope, it was the winter of despair.’

Nineteen Eighty-Four, George Orwell 
‘It was a bright cold day in April, and the clocks were striking thirteen.’

The Catcher in the Rye, J. D. Salinger
‘If you really want to hear about it, the first thing you’ll probably want to know is where I was born, and what my lousy childhood was like, and how my parents were occupied and all before they had me, and all that David Copperfield kind of crap, but I don’t feel like going into it, if you want to know the truth.’

Die Leiden des jungen Werthers, Johann Wolfgang von Goethe
‘Wie froh bin ich, dass ich weg bin! Bester Freund, was ist das Herz des Menschen!’

L’Étranger, Albert Camus
‘Aujourd’hui, maman est morte. Ou peut-être hier, je ne sais pas.’

Anna Karenina, Leo Tolstoy
‘Alle gelukkige gezinnen lijken op elkaar, elk ongelukkig gezin is ongelukkig op zijn eigen wijze.’

Kijk, dat zijn pas binnenkomers. Deze boeken eindigen niet met een cliffhanger, ze beginnen met een cliffhanger. Je wilt direct verder lezen. 

Geen recept

Er is natuurlijk geen recept voor het schrijven van de perfecte binnenkomer. Maar ik denk dat er wel een paar randvoorwaarden en trucs zijn. De eerste randvoorwaarde is dat je kiest voor een stijl en/of een inhoudelijke boodschap die de lezer direct wakker schudt. In de openingszin van Nineteen Eighty-Four slaat de klok dertien keer. Dertien keer, wat is daar aan de hand? De tweede randvoorwaarde is dat je goed weet waar je manuscript over gaat. Het is namelijk aantrekkelijk als de centrale thema’s van je boek zich weerspiegelen in je openingszin, zoals in die van Anna Karenina, waarin de woordkeuze en de kerngedachte een voorbode vormen voor het leed dat volgt. 

Lukt het niet om de ideale openingszin te bedenken? Dan zijn er gelukkig trucs om toch aantrekkelijk te beginnen. Tip een: ga in je manuscript op zoek naar zinnen die je mogelijk naar voren kunt schuiven. Tip twee: een aantrekkelijke openingsalinea is een mooi alternatief voor een openingszin. In zijn boek Goede moedbeschrijft auteur Tim Hofman hoe hij de dag voor de befaamde uitzending van Boos over vermeend seksueel grensoverschrijdend gedrag en machtsmisbruik rondom The Voice of Holland in het toilet staat en niet kan plassen. Een even menselijke als begrijpelijke situatie die een prachtig symbolisch beeld vormt als opening voor het boek. Tip drie: gebruik een citaat. Hoe tweedehands zo’n zin ook is, als hij werkt, heb je je doel toch bereikt. Tip vier: begin met een onverwacht feit. Als je een non-fictieboek hebt geschreven, dan zal het ongetwijfeld data bevatten die hiervoor geschikt zijn. Tip vijf: spreek de lezer rechtstreeks aan. Als je een boek schrijft over angststoornissen zou je kunnen schrijven: ‘Hoe zou jouw leven eruitzien als je ’s ochtends je bed niet uit durft te komen omdat…’ Tip zes: stel een intrigerende vraag. Een boek over mantelzorg zou kunnen beginnen met de zin: ‘Heeft iedereen recht op mantelzorg van familie en vrienden, of moet de overheid daarvoor zorgen?’ Tip zeven: gebruik een metafoor. Een boek over ons DNA zou kunnen beginnen met de zin: ‘DNA is de barcodesticker van het leven, een microscopisch kleine streepjescode die de geheimen van onze afkomst, onze gezondheid en ons potentieel bevat.’

En dan ga ik nu snel een nieuwe openingszin voor mijn eigen boek Waarom schrijf je geen boek? bedenken. Die begint met zo’n nietszeggende flutzin dat het een wonder is dat er mensen zijn die het boek ooit hebben uitgelezen. Ik beloof dat de volgende druk met meer vuurwerk begint. 

Gezonde friet en de denkfout van spreektaalfans

Trek je niets aan van het advies om meer spreektaal te gebruiken als je een non-fictieboek schrijft. Het werkt averechts. Een pleidooi voor schrijftaal (met een vleugje spreektaal). 

Veel schrijfcoaches en marketingadviseurs roepen enthousiast dat spreektaal een geschreven tekst veel aantrekkelijker maakt: ‘Schrijf in spreektaal en win klanten’, ‘ Grijp de lezer met informeel taalgebruik’, ‘Schrijf zoals je praat, want schrijven is niet meer dan praten met een scherm ertussen.’ Wat een onzin. Wie schrijftaal achteloos wegzet als een oubollige en onleesbare stijl en spreektaal aanprijst als de ideale communicatievorm voor geschreven teksten maakt een denkfout. 

Wat is spreektaal eigenlijk? Het eerste kenmerk van spreektaal is volgens mij de spontane, rommelige structuur van je verhaal. Je let amper op de volgorde van de woorden in je zinnen, en evenmin op de volgorde van je zinnen. Je springt van de hak op de tak en je valt regelmatig in herhaling. Het tweede kenmerk is het gebruik van non-verbale communicatie: de intonatie van je stem, de mimiek van je gezicht en de bewegingen van je armen dragen bij aan de betekenis van je verhaal. Het derde kenmerk is het bewuste gebruik van woorden die je gesprekspartner begrijpt. Het vierde kenmerk is de continue wisselwerking tussen jou en de luisteraar: je valt elkaar in de rede en je vult elkaar aan. 

Schrijven met deze vier kenmerken werkt echter niet in een non-fictieboek: rommelige zinnen en rommelige alinea’s zijn vermoeiend om te lezen, non-verbale communicatie is niet mogelijk, makkelijke woorden zijn niet voorbehouden aan spreektaal en van een directe wisselwerking tussen schrijver en lezer kan natuurlijk geen sprake zijn in een boek. 

Gezonde friet

De denkfout die spreektaalfans maken is dat zij gesproken taal louter identificeren met begrijpelijk taalgebruik. Dat is even kortzichtig als friet als gezond aanprijzen omdat het calorierijk voedsel is. Dat is friet natuurlijk ook, maar het heeft ook enkele belangrijke nadelen in een gezond dieet. 

Ik ben een schrijftaalfan en ik vind laagdrempelig taalgebruik ook aantrekkelijk. Maar ik heb tegelijkertijd een hekel aan rommelige zinnen en alinea’s. Daarom zou ik niemand aanraden om te schrijven zoals hij spreekt. Integendeel: doe je lezer een plezier en kies voor schrijftaal. 

Wat is schrijftaal? Het eerste kenmerk is een goed georganiseerde en daardoor begrijpelijke structuur. Het tweede kenmerk is een eenduidige betekenis, zodat er bij de lezer geen twijfel kan zijn over die betekenis; per slot van rekening kan hij niet even aan de schrijver vragen wat er wordt bedoeld. Het derde kenmerk is het gebruik van taal die de doelgroep begrijpt: bestaat de doelgroep uit vakgenoten, dan kun je complex jargon gebruiken; is je doelgroep breed, dan moet je moeilijke taal vermijden. Goede schrijftaal bevat daarmee aspecten van spreektaal, en meer niet. 

Is echte spreektaal daarmee onbruikbaar in een non-fictieboek? Natuurlijk niet. Het kan een effectief stijlmiddel zijn, net als tal van andere stijlmiddelen. Als je wilt beschrijven hoe iemand spreekt, dan is het letterlijk beschrijven van zijn of haar spreektaal heel effectief. Ook kan een rommelige spreektaalzin hier en daar verfrissend werken in een verder keurig schrijftaalboek. Maar volgens mij werkt spreektaal in een non-fictieboek alleen als je het met mate doet. 

Blog je boek bij elkaar

Het is misschien wel de beste manier om een boek te schrijven, en in elk geval de leukste: schrijf je boek stap-voor-stap door de tekst van je non-fictieboek bij elkaar te bloggen.

Het valt veel auteurs zwaar om een boek te schrijven. De meeste mensen die aan een boek beginnen, maken het nooit af. Dat is ook begrijpelijk. Als je in het dagelijks leven gewend bent aan het schrijven van korte mails en berichten op sociale media, dan is een boek van vijftigduizend woorden plotseling een grote opgave. Een bericht is niet meer dan een wandeling naar de supermarkt maar een boek is een marathon. Er is echter een middenweg: begin met het schrijven van blogs en combineer die uiteindelijk tot een boek. De voordelen van deze aanpak zijn groot. 

Het eerste voordeel is dat je ervaring kunt opdoen met schrijven. Je oefent op een laagdrempelige manier met structuur en stijl. Het is niet zo erg als een blog zo nu en dan gammel in elkaar steekt of saaier is dan je graag wilt; het is maar een blog. De lezers van blogs zijn wel gewend dat ze niet altijd diepgravend, origineel of grappig zijn. 

Het tweede voordeel is dat je het werk uitsmeert over een lange periode. Je voelt niet meer de stress om elke dag of elke week duizenden woorden tekst te produceren. Als het lukt om elke week een blog van vijfhonderd woorden te schrijven, dan mag je jezelf complimenteren: goed bezig. Na twee jaar heb je dan het equivalent van een gemiddeld non-fictieboek bij elkaar geblogd.

Het derde voordeel is dat je je spontaniteit behoudt. Als je een boek gaat schrijven, dan bedenk je een structuur, die hopelijk origineel en aantrekkelijk is. Maar vervolgens is de neiging groot om je braaf aan die opzet te houden. Dat is ook de bedoeling, maar je kunt erin doorslaan: je laat nieuwe ideeën, actuele ontwikkelingen en spontane invallen links liggen omdat ze nu eenmaal niet in de oorspronkelijke opzet van je boek passen. Als je gaat bloggen, is spontaniteit juist je drijfveer. Je schrijft elke keer over dat wat je op dat moment boeit. Dat kan een belangrijk onderwerp zijn dat je als professional al jarenlang boeit, maar het kan ook een actuele ontwikkeling zijn waar je je ontzettend over opwindt. 

Het vierde voordeel is dat je al bloggend waarschijnlijk veel feedback krijgt van lezers. Hun reactie op de inhoud en de stijl van je blogs kun je gebruiken om je nieuwe teksten te verbeteren en zo een betere schrijver te worden.

Het vijfde voordeel is je zichtbaarheid. Als je aan je boek was gaan schrijven had niemand van je gehoord tot de boekpresentatie. Nu ben je elk blog in beeld bij iedereen die geïnteresseerd is in het onderwerp waar je over schrijft. En inderdaad, die zichtbaarheid ontstaat pas na verloop van tijd, maar als je volhoudt en braaf met grote regelmaat blijft schrijven, dan zul je zien dat het aantal lezers langzaam maar zeker toeneemt. 

Mijn laatste boek over het schrijven van een non-fictieboek (Waarom schrijf je geen boek?) is op dezelfde manier tot stand gekomen. De helft van het boek bestaat uit blogs die ik eerder heb gepubliceerd. Deze blogs heb ik waar nodig herschreven en gecombineerd met nieuwe teksten. Dat laatste is een van de nadelen van je boek bij elkaar bloggen: na een, twee of drie jaar bloggen heb je nog geen kant-en-klaar boek. Waarschijnlijk heb je bewust blogs geschreven over onderwerpen die in je boek horen, maar veel blogs zullen helemaal niet bruikbaar zijn. En de blogs die wel bruikbaar zijn, zul je alsnog grondig moeten kneden, pureren, uitrollen, indikken en mengen om er aantrekkelijke hoofdstukken van te maken. Maar dan ligt er hopelijk een boek dat de moeite waard is, en waarvoor direct belangstelling is, om te beginnen van je volgers. Ze hebben veel van je blogs al gelezen, maar nu willen ze natuurlijk ook je boek. Want ja, een boek, dat blijft toch iets magisch. 

Waarom je tweede boek gaat mislukken (en wat je ertegen kunt doen)

Kun je ervoor zorgen dat je tweede boek net zo’n succes wordt als je eerste boek? Als je de volgende denkfout niet maakt, kun je de Vloek van de Tweede voorkomen. 

In de klassieke muziek heerst de Vloek van de Negende. Volgens de mythe sterven componisten rond het schrijven van hun negende symfonie. De mythe is gebaseerd op het feit dat een opvallend groot aantal beroemde componisten, waaronder Ludwig van Beethoven, Anton Bruckner, Franz Schubert en Gustav Mahler overleden voordat ze een tiende konden schrijven. 

De wortels van de mythe liggen in de negende symfonie van Beethoven. Zijn negende was revolutionair. Hij experimenteerde met koren en solisten, met de lengte en complexiteit van delen en nieuwe, emotionele melodieën. De finale van het werk is de veel bejubelde ‘Ode an die Freude’, waarin een koor het gelijknamige gedicht van Friedrich Schiller zingt, met een boodschap van universele broederschap en vreugde. De symfonie was een sensatie, de enige die het niet doorhad was Beethoven zelf. Tijdens de eerste uitvoering in 1824, precies tweehonderd jaar geleden, was de componist al volledig doof. Na het laatste deel bleef Beethoven met zijn rug naar het publiek staan omdat hij het applaus niet kon horen. Pas nadat een van de solisten hem omdraaide, zag hij het ovationele applaus van het Weense publiek. Na het succes van de negende ging het bergafwaarts met de gezondheid van Beethoven, voor een tiende symfonie kwam hij niet verder dan wat schetsen. Drie jaar na de vervolmaking van zijn meesterwerk overleed hij, waarmee de vloek was geboren.

Er is natuurlijk geen kosmische wet die bepaalt dat je overlijdt zodra je een specifiek aantal symfonieën, brieven of boeken hebt geschreven. Maar een vloek is volgens mij niet vergezocht, integendeel, volgens mij is er zelfs een Vloek van de Tweede. De vloek komt meestal uit als auteurs korte tijd na hun eerste publicatie een nieuw boek schrijven, ervan overtuigd dat het succes van hun eerste vooral te danken te danken was aan hun talent. Meestal komen ze bedrogen uit en beseffen ze vroeg of laat dat ze een one hit wonder zijn. Dat wil jij natuurlijk niet, dus wat kun je doen om ervoor te zorgen dat je tweede boek ook een hit wordt? Natuurlijk gelden voor alle boeken dezelfde succesfactoren; elk boek moet een originele invalshoek, een aantrekkelijke titel en een goede cover hebben. Maar volgens mij is er een denkfout die er vaak toe leidt dat een tweede boek niet aanslaat. 

‘De lust is eraf’

Je eerste non-fictieboek is vaak de optelsom van jaren in het veld. Je hebt als adviseur jarenlang ervaren hoe het eraan toegaat op de werkvloer en in de bestuurskamer; intussen heb je je ergernissen en oplossingen aangescherpt door er met talloze mensen over te praten. Op een dag beschrijf je alles wat je hebt bedacht in een manuscript. Zo’n manuscript is dan een sterk geconcentreerd en explosief mengsel van goed doordachte ideeën, opschreven met het vuur van een revolutionair voor wie de beoogde verandering een kwestie is van leven en dood. Als je boek verschijnt, raakt jouw emotionele betoog een gevoelige snaar bij lezers die jouw ideeën herkennen. De denkfout bij het schrijven van een tweede boek, is dat zo’n nieuw boek geen nieuwe ideeën of heilig vuur nodig heeft. Dat heeft het natuurlijk wel. Als je als advocaat een boek hebt geschreven over echtscheidingen, is er niets op tegen om na enige tijd nog een boek over dit onderwerp te schrijven. Maar heb je wel een nieuwe invalhoek? Heb je je ideeën voldoende laten rijpen? Heb je voldoende nieuwe anekdotes? 

Een tweede boek is moeilijk, in de woorden van Harry Mulisch: ‘Na het eerste boek ben je geen maagd meer. Je weet wat er moet gebeuren, maar de lust is er af.’ Als je hetzelfde succes wilt behalen, moet je in je tweede boek evenveel investeren als in je eerste boek. En het moeilijkste is ongetwijfeld om dat met evenveel liefde te doen.

Jouw schrijfstijl is uniek

Jouw schrijfstijl blijkt zo uniek als je vingerafdruk. Dat is niet alleen goed nieuws. 

Het belangrijkste literaire nieuws kwam deze week uit onverwachte hoek. Het Nederlands Forensisch Instituut publiceerde een persbericht waarin het verslag deed van een bijzondere rechtszaak waarin onderzoek van het instituut een hoofdrol speelde. 

Een boekhouder wordt dood gevonden met een strop om zijn nek, maar de politie betwijfelt of het zelfmoord is. Het slachtoffer zou de daad hebben gepleegd nadat hij een groot bedrag heeft overgemaakt, en deze overboeking hebben verklaard in een e-mail. Achteraf blijkt dat de ontvanger van het geld de moordenaar is van de boekhouder. Het bewijs wordt geleverd door onderzoekers van het instituut die onderzoek doen naar de tekst in de e-mail. De stijl zou onmiskenbaar van de dader zijn. 

Het onderzoek werd uitgevoerd door informatici en linguïsten. Tijdens hun onderzoek gingen ze niet zozeer op zoek naar woorden die bij een specifiek onderwerp passen, maar juist naar alledaagse, veelgebruikte woorden: voorzetsels, lidwoorden en persoonlijke voornaamwoorden, zoals dus, je, het, een, is en zijn. Volgens de onderzoekers gebruiken we die allemaal op een andere manier, en in verschillende mate. We doen het bovendien onbewust, en het is dus lastig om andermans stijl te imiteren. Daarnaast letten de taalkundigen van het NFI op bijzonderheden, bijvoorbeeld op het gebruik van uitroeptekens, verhaspelde gezegdes en taalfouten.

Het bijzondere van dit nieuws is niet alleen dat de experts van het instituut er met veel kennis van taal (en een flinke dosis kunstmatige intelligentie) in slaagden een moordenaar aan te wijzen. De onderzoeksresultaten vormen ook nieuw en overtuigend bewijs dat elke schrijver een eigen stijl heeft. Jij, ik, iedereen. Dat is goed nieuws, onze stijl is blijkbaar even uniek als onze vingerafdruk. Maar het is volgens mij ook slecht nieuws, en niet alleen als je een misdaad in andermans schoenen wilt schuiven. 

Als jouw schrijfstijl uniek is, is het dus per definitie moeilijk tot onmogelijk om jezelf een andere stijl aan te meten. Je kunt dus niet zomaar besluiten om in de stijl van Jan Brokken, Simone van der Vlugt of Jos Burgers te gaan schrijven. En dat jouw stijl uniek is en deze onbewust toepast, betekent ook dat het lastig is om je eigen stijl te verbeteren. Als je wilt kunnen schrijven zoals Janine Jansen viool kan spelen, dan moet je erop rekenen dat je daarvoor wel een paar uur moet oefenen. Of een paar duizend. Dat is frustrerend als je haast hebt, maar het houdt je van de straat. En dat is mooi, want dan heb je ook geen tijd voor snode plannen.

Ode aan de witregel

De witregel is het stiefkind van onze taal. Een ode aan een stijlmiddel waarmee je iets kunt maken van niets. 

Wij moderne mensen zijn in het dagelijks leven niet zo bezig met niets. Iets, dat is pas waardevol. Een auto, een huis, een elektrische fiets, een iPhone: iets is wat we willen. Niets, wat heb je daar nou aan. Tot we niets missen, dan realiseren we pas dat iets er niet is. Je neemt het ononderbroken uitzicht boven de polder voor lief, tot er een windmolen verschijnt waardoor er ineens iets is in plaats van niets. 
Onze ambivalente houding met niets zie je terug in de taal. We zijn heel druk met letters en leestekens, maar we hebben weinig aandacht voor de ruimte eromheen. Dat is jammer, want zonder die ruimte was onze tekst niet meer dan een inktvlek. Per slot van rekening was de David ook maar een stuk steen tot Michelangelo begon te bikken en ruimte creëerde waar er eerst alleen marmer was. 
Schrijvers hebben allemaal voorkeuren voor fonts en lettertypes, maar ze veranderen bijvoorbeeld zelden iets aan de marges die Word voor hun documenten heeft ingesteld. Aan die ruimte zijn ze gewend, waarom zou je daarmee gaan experimenteren. Een groep dichters deed dat wel, in de jaren vijftig van de vorige eeuw. Deze dichters braken met traditionele vormen en structuren en onderzochten wat een ander gebruik van witruimte deed met hun poëzie. Een van de eerste was de Amerikaanse dichter E.E. Cummings. Hij had lak aan regels voor spelling en typografie, en de lay-out van zijn gedichten was revolutionair; een inspiratie voor de Nederlandse vijftigers. 
De ruimte rond letters, woorden, zinnen en alinea’s is meer dan lege ruimte. Deels heeft die ruimte een praktische functie, denk bijvoorbeeld aan de spatie. Je kunt het je amper voorstellen, maar tot de zevende of achtste eeuw werden woorden allemaal aan elkaar geschreven. Ergens op de Britse eilanden kwam een monnik op het lumineuze idee om woorden van elkaar te scheiden met spaties. Binnen een paar eeuwen deed iedereen het. 
De ruimte tussen woorden kan ook een inhoudelijke betekenis hebben. De belangrijkste functie is het benadrukken van de structuur van je verhaal. De woorden in deze tekst heb ik niet alleen afgebroken met spaties, komma’s en punten, maar ook door na enkele zinnen te beginnen op een nieuwe regel; ik heb alinea’s gemaakt van zinnen. Als lezer sta je daar niet bij stil, maar onbewust snap je de boodschap van die nieuwe alinea: er volgt nieuwe informatie. Je kunt ook een radicale overgang creëren door een nieuwe paragraaf of een nieuw hoofdstuk te beginnen, voorzien van een tussenkop. Maar er is nog een tussenvorm: de witregel, waarmee je het ritme van de tekst subtiel doorbreekt en zo een overgang naar een volgend onderwerp vormt. Je lezer houdt zijn adem even in, wat zou er nu komen?

Kijk, daar heb je ‘m. Ik moet eerlijk toegeven dat ik deze witregel wat geforceerd heb geplaatst, maar er is natuurlijk ook echt sprake van een overgang. Voorafgaand aan deze witregel heb ik het onderwerp ruimte geïntroduceerd, en heb ik langzaam maar zeker de functie van ruimte in de (geschreven) taal geïntroduceerd. Na deze witregel, gaat het alleen nog over de witregel zelf. Bijvoorbeeld over mijn zorg dat de witregel vaak klakkeloos wordt ingezet. 
Sommige auteurs plaatsen in de manuscripten die wij ontvangen een witregel na elke alinea, wat dubbelop en dus onnodig is. Ik snap wel dat mensen het doen, en tegenwoordig vaker dan ooit. Dit komt door de populariteit van digitale teksten, die zijn opgemaakt volgens de regels van de HyperText Markup Language ofwel HTML. In HTML wordt automatisch een (bescheiden) witruimte geplaatst tussen elke alinea; blader maar eens door willekeurige online teksten, ze hebben het bijna allemaal. Het ontwerp en de ontwikkeling van deze taal was grotendeels het werk van de Brit Tim Berners-Lee, ook wel gezien als de uitvinder van het World Wide Web, en de kans is dus groot dat hij deze witruimte heeft bedacht, mogelijk omdat hij bang was dat teksten op een beeldscherm anders moeilijk leesbaar zouden zijn. Inmiddels zijn teksten op beeldschermen echter even scherp als op papier, dus voor de leesbaarheid heb je eigenlijk geen witregel meer nodig. 
Maar ik denk dat er nog een reden is waarom schrijvers zo vaak witregels plaatsen: ze hebben tijdens het schrijven moeite met het doorzien van de structuur van hun eigen tekst, en plaatsen daarom na elke alinea een witregel om het onderscheid makkelijker te maken. Dat is begrijpelijk, maar niet de oplossing voor het probleem. Elke alinea moet inhoudelijk een eiland op zichzelf zijn. Als de inhoud van alinea’s rommelig is, dan helpt een witregel ook niet. Dan is hij niet meer dan gebakken lucht, een visuele truc om structuur te suggereren die er eigenlijk niet is. 
Schrijf je een boek? Ga dan eens experimenteren met de witregel. Als een alchemist maak je op magische wijze iets van niets. Gebruik ‘m spaarzaam, maar laat ‘m niet links liggen, dat heeft hij niet verdiend. 

Mag Sarah jouw socials schrijven?

Wat zou George Orwell hebben gevonden van AI-bots die je teksten voor sociale media schrijven? ‘Het enige verlangen dat eruit spreekt is het spekken van de eigen bankrekening.’

Ik las deze week dat een start-up zijn teksten op sociale media laat schrijven door Sarah. Sarah is geen mens maar een AI-bot, ontwikkeld door Typetone. Geestelijk vader Sjoerd de Kreij van dit techbedrijf verwoordde de voordelen van zijn chatbot als volgt in de Volkskrant: ‘Sarah ontzorgt als een medewerker voor de prijs van een stagiair.’ Als ik weer zo’n bericht over kunstmatige intelligentie lees waarin het einde der tijden wordt aangekondigd, dan denk ik altijd: wat moet ik daar nou weer van denken. Gelukkig dacht ik direct aan George Orwell, aan wie je het formuleren van een mening altijd zorgeloos kon overlaten. 

Als Orwell nog had geleefd, dan had hij over dit nieuws ongetwijfeld een even kritisch als welluidend essay geschreven. Je kunt je zijn reactie moeiteloos voorstellen omdat hij veel over taal en schrijven heeft geschreven, bijvoorbeeld in zijn essay Why I write uit 1946. Het betoog in dit essay geeft volgens mij voldoende aanknopingspunten om Orwells reactie te bedenken op het inzetten van AI voor je sociale media. 

Orwell beschrijft vier motieven die volgens hem alle schrijvers inspireren: 

Puur egoïsme

Hiermee bedoelt Orwell de wens om slim over te komen, overgeleverd te worden aan de toekomst, en invloed en erkenning te krijgen. Op het eerste gezicht scoort de ondernemer die Sarah inzet hoog op de egoïsmeschaal. Je kunt goede sier maken met teksten die Sarah voor je heeft geschreven. Orwell zou zich echter afvragen hoe houdbaar deze status is. Het is namelijk Sarah die de teksten schrijft, met de inhoud heeft de creditcardhouder die het abonnement op Sarah betaalt niets te maken. Het doet me denken aan marathonloper Rosie Ruiz die tijdens de Boston Marathon in 1980 werd uitgeroepen tot winnaar van de vrouwen. Later bleek dat ze het grootste deel met de metro had gereisd. 

Esthetische geestdrift 

Dit motief gaat over de waardering voor de schoonheid van woorden en de drang om ervaringen en beelden op een esthetisch bevredigende manier te creëren. Hier zou Orwell weinig mooie woorden aan vuil maken, daarvoor zijn de teksten van AI-chatbots nog te onaantrekkelijk. Zowel Sarah als haar opdrachtgever lijken weinig waarde te hechten aan esthetiek. 

De historische prikkel

In de visie van Orwell heb je als schrijver de wens om met je teksten de feiten vast te leggen, de waarheid te vinden en te bewaren. AI-systemen zijn natuurlijk heel deskundig in het vinden van feiten, maar ze vinden niet zelden de verkeerde en ze zijn nog niet betrapt op het vinden van nieuwe, niet eerder ontdekte feiten. Ook door een historische prikkel lijken Sarah en haar gebruikers niet te worden gemotiveerd. Ze zijn niet op zoek naar de waarheid, maar naar klanten. 

Politieke doeleinden

Hieronder verstaat Orwell het verlangen om de wereld te veranderen naar een ideaalbeeld, het streven om ideeën en meningen een bepaalde richting op te sturen. Dit verlangen lijken alle Sarah’s te ontberen: ze zijn juist politiek correct en conformeren zich daarmee aan het wereldbeeld dat de minste kritiek oplevert in een samenleving. Het enige verlangen dat eruit spreekt is het spekken van de eigen bankrekening. Het creëren van een mooiere wereld, de belangrijkste motivatie van socialist Orwell, heeft geen prioriteit.

Ik denk dat ik het wel eens ben met Orwell: Sarah en haar opdrachtgevers worden niet gedreven door idealistische motieven, maar louter door economische motieven. Juist daarom juich ik de inzet voor ‘sociale’ media niet toe; dat zijn in mijn ogen toch teksten die een menselijke hand vereisen om sociaal te kunnen zijn. Net als boeken, zou Orwell zeggen, die in tegenstelling tot Sarah nooit opschepte over zijn werk, maar daarentegen hard oordeelde over zijn literaire nalatenschap: ‘Als ik het werk dat ik geschreven heb doorkijk, zie ik dat ik onveranderlijk levenloze boeken heb geschreven, waar het ontbrak aan politieke gerichtheid, daar heb ik me laten verleiden tot fraaie zinswendingen, passages zonder inhoud, decoratieve adjectieven en in het algemeen onzin.’ Aldus Orwell, de auteur van meesterwerken als Down and out in London and ParisAnimal Farm en 1984. Zou Sarah op een dag ook zo kritisch terugkijken op haar prestaties? 

PS De vertaling uit de laatste alinea is uit de essaybundel Waarom ik schrijf van De Arbeiderspers uit 2020, vertaald door Olaf Brenninkmeijer, Lore Coutinho, Martin Schouten en Arie Storm. 

Delete of niet

Kill your darlings is wreed en onnodig. Je mag je favoriete teksten en ideeën gewoon bewaren, op een dag ben je blij dat je ze niet hebt vermoord. 

Ik ben een digitale hamsteraar. Fysieke spullen die ik niet meer nodig heb, gooi ik zorgeloos weg, maar van digitale informatie kan ik geen afstand nemen. En waarom zou ik ook. Alles wat ik ooit heb geschreven, neemt in de cloud amper een schapenwolkje in beslag. 

Ik bewaar niet alleen kant-en-klare teksten, ik bewaar ook alle letters die van mijn bureau vallen als ik aan het schrijven ben. Want als ik schrijf, ben ik de hele tijd aan het schrappen. Veel tekst verdwijnt dan voor eeuwig met een druk op de delete-knop, maar al het literaire zaagsel waarvan ik denk dat het nog eens van pas kan komen bewaar ik, want je weet maar nooit. 

Volgens mij doe je jezelf en je lezer om twee redenen een groot plezier met het bewaren van ongebruikte teksten. De eerste reden is ongetwijfeld de belangrijkste: door overtollige teksten te schrappen, bespaar je de lezer veel tijd en ergernis. Hij hoeft zich in jouw boek niet door dicht struikgewas te worstelen dat jij hebt laten groeien. Met je digitale kapmes kun je de weg voor hem effenen en er zo voor zorgen dat je lezer snel en comfortabel zijn eindbestemming bereikt. Ik weet het, het is soms pijnlijk om belangrijke feiten of indrukwekkende cases te schrappen, maar als ze geen functie hebben in je boek moet je streng zijn: weg ermee. De Amerikaanse hoogleraar Edgar Dale ontdekte dat we slechts 10 procent onthouden van wat we lezen. Je kunt er dus maar beter voor zorgen dat je tekst zo min mogelijk ruis bevat, zodat je lezer onthoudt wat er volgens jou echt toe doet. 

De tweede reden om ongebruikte teksten te archiveren is dat de informatie die je hebt verwijderd en bewaard later nog van pas kan komen. Je bevindt je in goed gezelschap, recyclen is populair. Als koks bieten gebruiken, gooien ze de restjes niet meer weg, maar maken ze er een puree van. Als Taylor Swift een album maakt, bewaart ze ongebruikte songs voor later. Ze noemt deze songs haar vault tracks. Modeontwerpers grijpen continu terug op oude trends. Ook schrijvers hergebruiken oude teksten en ideeën. Thrillerschrijver Stephen King beschrijft in zijn onvolprezen boek On writing hoe hij oude ideeën, scenes, personages en verhaallijnen hergebruikt. In het boek adviseert King schrijvers om een ​​‘ideeënboek’ bij te houden. Hij vindt het zelfs waardevol om ideeën niet direct te gebruiken, maar ze te laten rijpen. Kom er later op terug, schrijft King, en kijk of je er nog steeds enthousiast over bent.

Hoe begin ik een zin?

Het is helemaal niet makkelijk, een zin schrijven. Waar moet je beginnen?

Waar gaan we dit jaar naartoe op vakantie? Wordt het Frankrijk, Uruguay, Finland, Italië, Canada, Nieuw-Zeeland, de Ardennen, Spanje, Bali, Limburg, Griekenland, Portugal, Peru, Marokko, Texel, Kenia, Noorwegen, Thailand, Japan, IJsland, Vietnam, Oostenrijk, Zeeland, de Verenigde Staten, Zuid-Afrika, Sri Lanka, Botswana of Egypte? En wordt het een cultuurvakantie, een wandelvakantie, een zeilvakantie, een fietsvakantie, een culinaire vakantie, een cursusvakantie, een kanovakantie, een luiervakantie, een fotografiereis, een wellnessvakantie, een stedentrip, een wintersportvakantie, een kampeervakantie, een yogaretraite, een paardenvakantie, een survivalvakantie, een duikvakantie, een safarivakantie of een cruisevakantie? 

Het aantal keuzes dat je elke dag moet maken, is duizelingwekkend. Uit onderzoek van hoogleraar psychologie Ap Dijksterhuis uit 2015, blijkt dat Nederlanders ongeveer 22.000 keuzes per dag maken. Dijksterhuis en zijn onderzoekers lieten hiervoor 150 mensen gedurende twee weken een dagboek bijhouden waarin ze alle keuzes opschreven die ze maakten. Het aantal van 22.000 verbaast me niet. Ik krijg al kortsluiting als ik in de supermarkt rijst moet kiezen: Albert Heijn verkoopt 231 soorten rijst van 46 merken. En dan te bedenken dat geen van de respondenten bezig was met het schrijven van een boek. Het aantal keuzes stijgt namelijk exponentieel als je voor een beeldscherm plaatsneemt en aan een zin begint. 

In de (dikke) Van Dale staan ongeveer 250.000 woorden. De grammatica van het Nederlands dicteert dat zinnen over het algemeen beginnen met een onderwerp of een bijwoordelijke bepaling, maar in principe zou elk woord uit de Van Dale als eerste woord van een zin kunnen fungeren. En het aantal woordcombinaties is helemaal onvoorstelbaar. Ik kwam op een schatting van een 1 met 194 nullen. 

En daar zit je dan, met je letters en cijfers, punten en komma’s. Waar moet je beginnen? 

Geen idee

George Miller, een veelgeprezen psycholoog die zich vrijwel zijn hele carrière heeft beziggehouden met taal was heel cynisch over onze kennis over het mechanisme van de denkende mens: ‘We weten niet waarom we zeggen wat we zeggen. We weten niet waarom we begrijpen wat we horen.’ Aan wetenschappers als Miller heb je dus niets, en ik vrees dat ik zelf ook niet weet hoe je de juiste woorden kunt kiezen om de zin te schrijven die zegt wat jij wilt zeggen. Ik zit hier te schrijven en ik verbaas me over de woorden die op mijn beeldscherm verschijnen. Ik zie mijn vingers over het toetsenbord bewegen, maar ze lijken een eigen wil te hebben. Ze schrijven niet wat ik bedenk, ze bedenken zelf wat ik schrijf. 

Wat ik wel weet, is wat mij helpt om dit raadselachtige proces op gang te brengen: ik begin gewoon met schrijven. Al is het onzin, het is in elk geval een zin. Zwalkend door het woordenboek van mijn geheugen vind ik vroeg of laat een ritme en lukt het om de juiste woorden te kiezen en de verkeerde te schrappen. Voordat je denkt dat ik maar wat aanrommel: deze aanpak wordt ook wel freewriting genoemd. Het is een techniek (familie van brainstorming) die je helpt om je gedachten ongeremd op papier te zetten zonder jezelf te censureren. Probeer het eens, in het slechtste geval levert het niets op, maar heb je toch wat geschreven.