Skip to main content

Tag: bolte

Heb jij het lef om helder te schrijven?

Een goede tekst bevat kernachtige woorden en zinnen waardoor de lezer je snel begrijpt. Aan jou om die woorden te bedenken. Dat vereist wel wat lef.

Als je als beginneling gaat klimmen in de bergen ben je afhankelijk van de voorklimmer. Die heeft haken in de rots aangebracht waar jij je lijnen aan kunt bevestigen. Je zou dat natuurlijk ook zelf kunnen doen, maar klimmen via een route die een ander heeft voorbereid, is al spannend genoeg.

In veel teksten ontbreken die haken. De auteur van de tekst is freestylend naar het einde van zijn tekst geklommen, zijn lezers in verwarring achterlatend. Zelf de weg vinden is niet makkelijk als je geen ervaren klimmer bent, en waarschijnlijk zelfs een beetje eng.

Je doet je lezer een enorm plezier als je hem de weg wijst en houvast biedt door voldoende haken in je tekst aan te brengen. Hoe doe je dat?

Verwarring

Wat haken zijn voor de voorklimmer, zijn kernachtige woorden en zinnen voor de schrijver. Daarmee kan de lezer de logica van de route doorgronden zonder dat hij daarbij hoeft na te denken. Eigenlijk volstaan de kernwoorden om de hele tekst te begrijpen. Het is net als met woorden waaruit tussenliggende klinkers zijn verwijderd, die bgrp je ndnks ht ft dt ze nt cmplt zn.

Kijk maar eens naar de volgende voorbeelden, waarin ik de belangrijkste woorden vet heb gemaakt:

Zo gaat het fout

‘Voor de productiviteitsontwikkeling van organisaties lijken de leidinggevende capaciteiten van managers invloedrijker te zijn dan wordt gedacht. In voorkomende gevallen leidde een alternatieve aanpak door het management tot een productiviteitsstijging van liefst 17 procent in een enkel boekjaar. Bij deze en andere onderzochte organisaties bleek vooral de overtuigingskracht en de bereidheid van de betroffen leidinggevenden om directief op te treden een doorslaggevende rol te hebben.’

Zo gaat het goed

‘Het is tijd dat Nederlandse managers weer de baas worden. Een team produceert veel meer als een strenge manager bepaalt wat er moet gebeuren en mensen aanjaagt om het tempo hoog te houden.

Bij Stress BV in Monnickendam steeg de omzet met zeventien procent na de inzet van een strenge manager.’

Wie durft?

De eerste tekst zit boordevol politiek correcte managementspeak. Het is moeilijk om precies te begrijpen wat de stelling van de schrijver is, en wat het voorbeeld is dat die stelling onderbouwt. De tweede tekst is kraakhelder. Maar net als voorklimmen in de bergen vergt het wel wat lef om zo’n heldere tekst te schrijven.

Om kernachtige woorden en zinnen te kiezen moet je het beestje bij de naam noemen en soms kort door de bocht formuleren. Durf jij ervoor te pleiten dat managers weer de baas moeten worden? Dat ze teamleden moeten aanjagen? Of verstop je je liever achter termen als directief leidinggeven?

Dit is de beste schrijfmuziek (vinden wij)

Wat is jouw favoriete muziek bij het schrijven van een boek? Laat jij je inspireren door Bach en Einaudi, of toch liever door Bad Bunny en Drake?

Als je naar muziek luistert, gebeurt er schijnbaar van alles in je hersenen. Zo worden er hormonen geproduceerd die je er bijvoorbeeld toe aanzetten om te dansen en je gelukkig te voelen. Dat eerste lijkt me niet zo’n goed idee als je een boek wilt schrijven, maar een gelukzalig gevoel des te meer. Alles wat ertoe bijdraagt dat je in de stemming komt, lijkt mij mooi meegenomen. Maar welke muziek moet je daarvoor draaien?

Lange tijd dachten wetenschappers dat klassieke muziek de beste keuze was. Het Mozart-effect zou ervoor zorgen dat je creatiever en slimmer werd. Inmiddels is men daarvan teruggekomen: het maakt niet uit of je naar Bach of loungemuziek luistert, als het maar rustige muziek is die jij mooi vindt en je niet te veel afleidt. Ook bekend als muzak, genoemd naar het Amerikaanse bedrijf dat al bijna een eeuw zorgt voor muziek in liften, winkels en kantoren.

Ik weet dus niet wat werkt voor jou als je een boek schrijft, maar dit is de muziek die wij verkiezen, mijn collega’s van Haystack en ondergetekende. Met de kanttekening dat onze redacteur Susan pleit voor géén muziek: ‘Als ik ga hardlopen, kies ik voor 160 beats per minuut, maar als ik aan het schrijven ben, wil ik niet afgeleid worden.’ Onze playlist kun je hier vinden. Wat is jouw favoriete schrijfmuziek?

Dit is geen column

Dit is geen column, maar een artikel over de column. Hoe je er een schrijft en, hoe je kunt voorkomen dat je er een schrijft.

De column onderscheidt zich van andere korte teksten doordat de schrijver er zijn mening in geeft. Deze vorm is populairder dan ooit. Niet alleen online regent het columnachtige teksten waarin burgers geëmotioneerd hun mening ventileren, maar ook de reguliere media lusten er wel pap van. Zelfs de kwaliteitskranten bestaan inmiddels voor een groot deel uit de meningen van deskundigen, bekende Nederlanders, cabaretiers en zelfs journalisten. En sinds het coronavirus rondwaart, is het hek van de dam: iedereen moet zijn ei kwijt.

Heb jij ook een mening? Mooi, dan mag je meedoen. Zo pak je dat aan.

Om te beginnen moet je jezelf afvragen of je een unieke mening hebt, bij voorkeur een waarmee niet iedereen het eens is. In het ideale geval wek je met een column emoties op bij de lezer: maak hem boos, blij of nieuwsgierig. Als je slechts wilt melden dat managers beter moeten communiceren met hun medewerkers, dan raad ik je aan om de kostbare tijd van de lezer niet te verpesten. Hij moet de hond nog uitlaten, boodschappen doen en de zolder opruimen, dus jouw column is een verspilling van tijd. Vind je dat de functie manager moet worden afgeschaft, dan kun je vast rekenen op enige belangstelling.

Een goede column is persoonlijk. Meld niet de resultaten van een grootschalige enquête onder consultants, maar meld wat jij er als consultant van vindt. N=1. Het staat je vrij om je tekst aan te kleden met interessante feiten en andermans ideeën, maar de basis moet jouw persoonlijke verhaal zijn. Je kunt het persoonlijke karakter van je column versterken door bijvoorbeeld een persoonlijke ervaring te beschrijven die symbolisch is voor je stelling.

Tenslotte is het belangrijk dat je aandacht besteedt aan de stijl van je column. Je mening kan nog zo controversieel of belangrijk zijn, maar als je deze niet aantrekkelijk opschrijft, haken lezers af voordat je je punt hebt gemaakt. Vergeet dus niet om in je enthousiasme aandacht te besteden aan de structuur en de stijl van je column. Elk woord telt.

Het kan altijd korter

In een boek heb je alle ruimte om uit te weiden. Honderd, tweehonderd, driehonderd pagina’s, niemand verbiedt je als auteur om lekker leeg te lopen. Maar doe je lezers een plezier en houd je een beetje in, ze hebben vandaag nog meer te doen.

Hoeveel ruimte biedt de harde schijf van je computer? Een terabyte? Dan heb je mazzel, dan heb je voldoende ruimte voor het schrijven van een boek van bijna 86 miljoen pagina’s in Word. Of je lezers ook blij zijn met zo’n dik boek is maar de vraag. Persoonlijk vind ik dat veel auteurs van non-fictieboeken te veel uitweiden. Ze leiden je niet alleen rond langs de mooiste bezienswaardigheden van hun stad, maar ze nemen je ook mee naar het restaurant waar ze hun partner hebben ontmoet, naar hun favoriete voetbalstadion en naar de supermarkt waar ze elke dag hun eten halen. Dat kan korter, zou Maxim Hartman zeggen.

Ik snap het wel. In je enthousiasme over het onderwerp ga je steeds dieper in op de materie. Interessante cases, weetjes, ervaringen: er is altijd ergens plek te vinden in je manuscript voor nog een anekdote. Hoe weet je nou wanneer je te ver gaat, wanneer je je lezer irriteert in plaats van vermaakt? Het antwoord op deze vraag is eenvoudiger dan je denkt. Maak gebruik van Boltes Bullshit Meters. Het zijn er drie, en als de meters alle drie in het rood staan, weet je dat je lezer gaat afhaken en dat het tijd is om het mes te zetten in je tekst.

Houd je aan je plan

Voor je ging schrijven, heb je een structuur opgesteld. Elk onderwerp dat je wilde beschrijven, kreeg een passende plek. Elke uitweiding was keurig gerubriceerd in hoofdstukken, paragrafen en subparagrafen. Het gaat mis als je tijdens het schrijven onderwerpen bedenkt die eigenlijk niet in de structuur (lees: in het boek) thuishoren. Ga je toeristen rondleiden langs de historische gebouwen van Florence? Neem ze dan niet mee naar je supermarkt.

Val niet in herhaling

Eigenlijk ben ik een groot fan van herhaling. Ik geloof dat het effectief is om je boodschap op verschillende manieren te verpakken zodat deze goed blijft hangen. Zo raad ik aan om in een hoofdstuk te schrijven wat je gaat schrijven, het vervolgens op te schrijven en om ten slotte te schrijven wat je hebt beschreven. Maar wat is het nut van het beschrijven van twee cases, terwijl je je punt al hebt gemaakt in de eerste case. En is het echt nodig om het model van een bekende theorie af te beelden, terwijl de lezer die alleen begrijpt als hij een uur de tijd neemt om ‘m met een vergrootglas te bestuderen? Als de lezer al versuft in de touwen hangt, is het niet nodig om ‘m met een rechtse hoek knock-out te slaan. De toeristen die je rondleidt zijn geïnteresseerd in historische gebouwen, maar na drie kerken is het tijd voor een standbeeld.

Je schrijfstijl bepaalt de omvang van je boek

Sommige mensen hebben de lach aan hun kont hangen. Als cabaretiers als Youp van het Hek, Bert Visscher of Jochem Meijer op het podium verschijnen, begint het publiek al te glimlachen. Na anderhalf uur staat het op de stoelen. Maar zouden ze het ook nog leuk vinden na een marathonvoorstelling van acht uur? Ik denk het niet. Er is een grens aan het incasseringsvermogen van theaterpubliek, en aan de lezers van jouw boek. Als je een heel fijn pennetje hebt, kun je de lezer vast 320 pagina’s vermaken, maar als je geen natuurtalent bent, is 176 pagina’s misschien wel het maximum. En hoe weet je wanneer je te lang van stof bent? Een goede lakmoesproef is om je manuscript voor te lezen. Om te beginnen voor jezelf, achter je beeldscherm. En later aan andere mensen. Zie je de aandacht verslappen, dan weet je dat je je grens hebt bereikt.

Pas op voor tunnelvisie als je een managementboek schrijft

Als je dag-in-dag-uit met je eigen boek bezig bent, kun je overtuigd raken van feiten die feitelijk nergens op slaan. Tunnelvisie ligt altijd op de loer.

Een goede kok proeft alles wat hij bereidt. Heeft de saus de juiste textuur, is hij op smaak, past hij bij het gerecht? Als schrijver zou je de gewoonte moeten hebben om met dezelfde kritische houding alles te lezen wat je hebt geschreven. Maar in het heetst van de strijd ben je vaak zo driftig aan het schrijven, dat kritisch nagaan wat je hebt geschreven er niet van komt. Toch is het goed om dat wel te doen, bijvoorbeeld omdat tunnelvisie altijd op de loer ligt.

Als auteur van een managementboek baseer je je visie op allerlei waarnemingen, van informatie uit boeken, gesprekken met vakgenoten tot bijvoorbeeld persoonlijke ervaringen als leidinggevende of consultant. Maar weet je zeker dat je bepaalde waarnemingen niet hebt verwaarloosd waardoor je visie misschien niet klopt?

Werkt gegarandeerd

Veel auteurs van managementboeken hebben als consultant, coach of manager goede ervaringen met een specifieke methode en stellen daarom dat deze voor iedereen goed werkt. Maar het feit dat de aanpak van consultant A goed werkt bij klant A bewijst natuurlijk niet dat dezelfde aanpak ook zal werken als consultant B deze toepast bij klant B.

Het is niet erg om je favoriete methode toch te beschrijven in een boek, maar pas dan op voor de beloftes die je doet. Garanderen dat de methode altijd werkt, voor iedereen in elke situatie is moeilijk hard te maken en zou wel eens ongeloofwaardig over kunnen komen. Enige bescheidenheid combineren met enthousiasme zou de lezer daarentegen kunnen overtuigen om je methode eens uit te proberen.

Als hij het doet, mag ik het ook

Tunnelvisie ligt altijd op de loer. Wij mensen hebben chronisch last van de confirmation bias: we hebben de neiging om alleen oog te hebben voor informatie die onze vermoedens bevestigt. Je maakt deze denkfout bijvoorbeeld als je bij een verkeerslicht gas geeft omdat de automobilist naast je optrekt. Begrijpelijk, maar gevaarlijk. Kritisch nadenken of je alles hebt waargenomen wat je kunt waarnemen, is niet makkelijk. Een verkeerslicht is rood, oranje of groen, maar de informatie waarop je je leiderschapsvisie baseert, is oneindig veel breder en complexer. Je bevindt je niet in een tunnel, maar in een doolhof.

Wil je tunnelvisie voorkomen? Neem dan de tijd om kritisch na te gaan of je research klopt, en of je analyse klopt. En schakel meelezers in, hoe professioneler en kritischer ze zijn, des te beter. Schakel niet je beste vriend(in) in, maar je ex.

Een beetje blogger gooit zo nu en dan zijn eigen ruiten in

Wil je als auteur een blog schrijven maar heb je niets nieuws te vertellen? Dan maak je toch nieuws.

Als student journalistiek leerde ik dat een gebrek aan nieuws geen excuus is om niets te schrijven. Dan gooi je maar een ruit in, zei mijn docent zonder een spoor van ironie. We namen zijn advies heel serieus, want eerder hadden we al een journalistieke weddenschap van hem verloren. Een zaal studenten betaalde hem elk vijf gulden omdat we niet geloofden dat hij in een avond honderd ideeën voor een artikel zou kunnen verzinnen. De volgende dag moesten we dokken.

De docent legde ook uit hoe je dat doet, een ruit ingooien: je bedenkt zelf een originele vraag en schrijft vervolgens een artikel over het antwoord. Waarom zie je zo weinig ouderen in het park? Ga naar het lokale bejaardentehuis en je hoort dat ouderen bang zijn voor zakkenrollers en de drukte.

Je eigen ruiten ingooien is een formule die nog altijd even goed werkt. Hoe kun je er als auteur en blogger van profiteren? Drie trucs met een baksteen.

Oud nieuws nieuw leven inblazen

In je boek, in een oud blog of gewoon in een oud artikel in een krant kun je altijd een oud nieuwsfeit vinden dat je nieuw leven in kunt blazen. Viel het aantal octrooien in 2019 tegen? Zoek uit wat het in 2020 is, en je kunt melden dat het is gestegen of gedaald. Interessant als je de auteur bent van een boek over innovatie.

Een onbelangrijk feit opblazen

Deze aanpak is waar roddelbladen groot mee zijn geworden. ‘Het linkerbeen van Miss Montreal is vijf centimeter langer dan het rechterbeen!’ Huh? Onbelangrijk, maar bij de kapper wordt er van gesmuld. Probeer het ook eens. Nederlandse werknemer gaat het liefst met zijn auto naar het werk. Complimenten heel effectief in metaalsector. Managers vinden het moeilijk om medewerkers te ontslaan. Als je er eenmaal handigheid in hebt, heb je elke dag stof om over te bloggen.

Nieuws creëren uit het niets

Dit is de pure vorm: leven creëren waar er eerst niets was. Een big bang van nieuws. Bijzonder, maar helemaal niet moeilijk. Nieuws is namelijk niet meer dan informatie die mensen nog niet hadden. Als auteur van een boek over SEO kun je online gaan lezen en jezelf afvragen welke vragen nooit zijn gesteld. Wat zijn eigenlijk de slechtste SEO-woorden? Houden de speechschrijvers van Rutte ook rekening met SEO? En de copywriters van Google, schrijven die in SEO-stijl? Het kost misschien wat tijd en creativiteit, maar wie bereid is om nieuwsgierig te zijn, kan ‘niets’ omtoveren in een verrassend nieuwsfeit en erover bloggen.

Een goed blog draait om de lezer, niet om jou

De meeste blogs draaien om de auteur. De accountmanager beschrijft trots dat hij een nieuwe deal heeft gesloten met een nieuwe klant. De accountant geeft tips over het gebruik van zijn fantastische nieuwe salarisadministratie-app. De coach vertelt waarom zijn aanpak zo goed werkt. Het is allemaal goedbedoeld, maar als ik het in mijn timeline op LinkedIn voorbij zie komen, word ik heel verdrietig van al die reclame. Je moet lang scrollen voordat je een bijdrage leest waarin iemand zijn best doet om mij te helpen of te vermaken.

Als De Telegraaf elke dag zou openen met nieuws over de redactie (‘Redactie Binnenland heeft een nieuwe computer!’) zou het vlug opzeggingen regenen. Journalisten zijn slimmer, ze brengen het nieuws waarvan ze verwachten dat hun lezers, luisteraars en kijkers erin geïnteresseerd zijn. Een slimme blogger doet precies hetzelfde.

Als je accountmanager bent, begrijp ik dat je trots bent op die nieuwe deal, maar misschien kun je een invalshoek bedenken waardoor dat nieuws ook interessant is voor mensen die geen aandelen hebben in je bedrijf. Waardoor heb je die deal kunnen sluiten? Heb je een cursus Italiaans gedaan waardoor je die klant in zijn eigen taal kon verwelkomen? Dat is interessant voor andere verkopers. Betekent de deal dat er tien banen bijkomen op de fabriek in Enschede? Dat is interessant voor de inwoners van Enschede. Heb je de deal gekregen omdat je hebt kunnen garanderen dat de productie energieneutraal plaatsvindt? Nog interessanter, voor een nog breder publiek.

Als je eenmaal een onderwerp hebt bedacht, helpt het om even te wachten met schrijven. Staar eerst eens vijf minuten naar het plafond. Of tien. Hoe kun je het onderwerp een draai geven zodat het interessant wordt voor een ander?

Er is niets mis met een leuke selfie op Instagram waarin je als tuinman laat zien dat de tuin weer helemaal is gemaaid en gesnoeid. Maar het is geen blog. In een blog beschrijf je hoe je dat doet, rozen snoeien. Als je dat kunt uitleggen, dan zijn er plotseling vele duizenden tuinliefhebbers die geïnteresseerd kunnen zijn.

Mag je andermans model gebruiken?

Als managementauteur bouw je verder op het werk van anderen. Je mag hun ideeën wel beschrijven, maar mag je ook de diagrammen van hun theoretische modellen in je eigen boek publiceren?

Als je een boek schrijft over bijvoorbeeld samenwerking of onderhandelen, dan ontkom je er niet aan om ideeën van andere mensen te beschrijven. Zoals iedereen heb je veel geleerd van anderen en met jouw ideeën bouw je verder op hun werk. Je wilt dat je lezers dat werk ook begrijpen, dus overweeg je om diagrammen van hun modellen te gebruiken omdat die zo goed uitleggen hoe hun theorieën werken. Mag dat?

Een jurist zegt waarschijnlijk dat het in principe niet mag. Je gebruikt auteursrechtelijk beschermd werk van anderen dat je niet zonder toestemming mag gebruiken. Als uitgever en ervaringsdeskundige vind ik dat het wel mag, mits je je aan de volgende twee spelregels houdt.

Bronvermelding

De eerste spelregel is dat je altijd aan bronvermelding doet. Leg uit wie de theorie of het afgeleide diagram heeft bedacht. Beschrijf eventueel in welk boek van de bedenker je het hebt gelezen. Hoe onbekender de ideeën en de bron zijn, des te uitgebreider zou je toelichting moeten zijn.

Toestemming

De tweede spelregel is dat je een diagram niet publiceert zonder toestemming. Het is niet netjes om de originele afbeelding van het Business Model Canvas van Alexander Osterwalder en Yves Pigneur, getekend door de illustratoren van JAM Visual Thinking in Amsterdam, ongevraagd te gebruiken. Er zijn echter een paar uitzonderingen. Toestemming is in mijn ogen niet nodig als een diagram heel vaak is gepubliceerd. Ik raad niemand aan om contact op te nemen met de erfgenamen van Abraham Maslow om hen toestemming te vragen om de afbeelding van zijn piramide te mogen gebruiken. Toestemming is in mijn ogen ook niet nodig als je aan bronvermelding doet en het diagram in een eigen stijl laat ontwerpen door een vormgever.

Als je twijfelt, raad ik je aan om contact op te nemen met een auteursrechtenadvocaat. Of je kunt jezelf afvragen hoe jij zou reageren als een auteur het diagram van jouw theoretische model zou gebruiken. Voelt dat als een compliment, of als diefstal?

Drie blogs voor de prijs van een

Pieker je jezelf elke keer suf over een onderwerp voor een nieuw blog? Dan heb ik een handige truc om het aantal moeiteloos te vermenigvuldigen. Dat doe je door ze te delen.

Als je achter je beeldscherm kruipt en een wit scherm ziet, kun je de neiging hebben om helemaal leeg te lopen. Je bent van plan om een blog te schrijven over de nieuwe cao-onderhandelingen, en voordat je het weet heb je duizend woorden geschreven en ben je uitgebreid ingegaan op de maatschappelijke rol van vakbonden en werkgeversverenigingen en de geschiedenis van stakingen. Geen wonder dat je een week later verlegen zit om onderwerpen.

De slimme blogger deelt alles wat hij wil vertellen op in kleine hapklare brokken. Hoe kleiner hoe beter. De kunst is om een invalshoek te bedenken die de moeite waard is om te beschrijven, en het daar bij te laten. Als je schrijft over de cao-onderhandelingen in de fijnmetaal, zijn er duizend-en-een onderwerpen denkbaar. Wat zijn de financiële gevolgen voor werkgevers (of werknemers)? Wie is die handige vakbondsbestuurder die zo succesvol onderhandelde? Wat zijn de gevolgen voor het milieu voor de nieuwe reiskostenvergoeding? Wie bepaalt of de cao algemeen verbindend wordt verklaard? Was dat echt nodig, onderhandelen in een sterrenrestaurant?

Schrijf niet over de fiets, maar over de fietsbel

Als je onderwerpen deelt in kleine brokken doe je hetzelfde als de journalist die met zijn pen en aantekenboekje na een inbraak bij een winkel aankomt. Hij kan feitelijk verslag doen van de inbraak, maar hij kan ook met andere winkeliers gaan praten over de golf van inbraken die de buurt teistert. Hij kan navragen in hoeverre verzekeringsmaatschappijen altijd uitbetalen. Enzovoort. Zonder scherpe invalshoeken, zou een krant geen nieuwsbericht meer bevatten, maar alleen langdradige achtergrondverhalen.

Pak het net aan als de journalist en knip je verhaal op in delen. Schrijf niet over de fiets, maar over de fietsbel. Schrijf niet over de kwaliteit van het Nederlandse management, maar over het fenomeen dat iemand die wordt bevorderd tot manager ineens een lease-auto krijgt, een bonus en een flinke salarisverhoging. Klein is fijn.

Bent u wel mijn lezer?

Ben je als auteur niet geïnteresseerd in je lezers, schrijf dan een dagboek. Ben je wel geïnteresseerd, denk dan na over je doelgroep. En voorkom de volgende fouten.

Als je een boek gaat schrijven, ben je niet de hele dag bezig met je lezerspubliek. En terecht, als je je na elke zin zou moeten afvragen wat andere mensen ervan denken, dan komt je boek nooit af. Nadenken over je lezerspubliek kun je beter doen voordat je aan het boek begint. Op basis daarvan kun je allerlei keuzes maken: wat wordt het onderwerp van mijn boek, welke invalshoek zal ik kiezen, hoe diep moet ik graven, hoe toegankelijk moet mijn schrijfstijl worden? Makkelijke vragen, maar moeilijk te beantwoorden. Het gaat vaak mis.

Bijzonder voor niemand

Veel auteurs willen zo veel mogelijk lezers lokken en schrijven een boek dat zich richt op een breed publiek, bijvoorbeeld een kookboek voor beginners. Op zich een goed idee, want er zijn heel veel mensen die op enig moment beginnen met koken. Helaas zijn er al ontzettend veel kookboeken voor beginners, en heb je ook nog eens concurrentie van nicheboeken die beginners ook aanspreken. Als je speciaal wilt zijn voor iedereen, ben je meestal bijzonder voor niemand.

Omgekeerd kan het ook mis gaan. In principe is het veruit de beste keuze: een niche-onderwerp kiezen voor een niche-publiek. Presentatievaardigheden voor dominees. Met zo’n boek heb je de mogelijkheid om je expertise te delen met mensen die je deskundigheid begrijpen en waarderen. Maar de boekverkoop zal het geen goed doen. En dat is jammer als je als auteur veel in je mars hebt dat ook voor andere mensen interessant is. Misschien kun je beter een boek over presentatievaardigheden schrijven dat ook boeiend is voor mensen uit andere beroepsgroepen.

Optimistische of bezorgde lezers?

Als je een mooi, klein onderwerp hebt gevonden dat je interesseert en een eerste beeld hebt van dat lezerspubliek, kan het alsnog misgaan. Veel auteurs denken bij een doelgroep alleen aan demografische kenmerken als geslacht, leeftijd, beroep, sociale status, economische status en gezinssituatie. Het kunnen belangrijke kenmerken zijn, maar je gaat ermee voorbij aan de belangrijkste kenmerken van je doelgroep: inhoudelijke interesses.

Het is niet zo interessant of de lezers van je boek over solliciteren via sociale media jong zijn of oud, timmerman of manager, arm of rijk, het is veel belangrijker om erachter te komen wat jouw lezers moeilijk vinden aan online solliciteren. Zijn het optimistische mensen, of bezorgde mensen? Hebben ze veel of weinig ervaring met solliciteren en sociale media? Lezen ze je boek voor hun plezier, of tegen hun zin? Als je de antwoorden op dit soort vragen kunt vinden, kun je er bij het schrijven van je boek rekening mee houden.

Wat wilt u weten?

Schaam je niet als je als auteur nog geen beeld hebt van je lezerspubliek. Ga er maar vanuit dat het gros van alle ondernemingen geen flauw idee heeft wie hun producten en diensten afnemen. Als jij het wel wilt weten, zul je op onderzoek moeten gaan. Er zijn twee manieren om dat te doen.

De eerste manier is door eenzijdig te besluiten wie jouw lezerspubliek zou moeten zijn. Wat voor mensen zijn het? Welke zorgen wil je bij ze wegnemen? Welke voordelen zullen ze hebben als ze je boek hebben gelezen? Dit is een uitstekende aanpak als je voor jezelf wilt bepalen voor wie je wilt schrijven.

De tweede manier is door onderzoek te doen binnen je potentiële lezerspubliek. Wat voor mensen zijn het? Welke zorgen willen zij dat jij wegneemt? Welke voordelen willen ze hebben als ze je boek hebben gelezen? Dit is een aanpak die niet alleen heel waardevol is als je wilt bepalen voor wie je wilt schrijven, maar ook als je wilt bepalen hoe je moet schrijven als je hen een plezier wilt doen.

In het ideale geval combineer je beide werkwijzen. Vraag jezelf eerst af voor welke doelgroep je wilt schrijven, en vraag die doelgroep vervolgens wat zij verwachten.

Veel werk, marktonderzoek doen als auteur? Dat hoeft niet. Misschien kun je je lezers online makkelijk vinden, en ze via een enquête ondervragen. Misschien kun je gewoon eens gaan praten met tien mensen waarvan je verwacht dat ze geïnteresseerd zijn in je boek. Sommigen zullen veel meer weten dan je had verwacht, anderen veel minder. Wedden dat je versteld staat over wat die gesprekken opleveren.

Plaag lezers niet met voetnoten

Als lezer en uitgever heb ik een haat-liefdeverhouding met eindnoten en voetnoten. En eerlijk gezegd is er van liefde zelden sprake. Mijn advies aan auteurs is in principe om noten te vermijden, al was het maar omdat er een aantrekkelijk alternatief is.

Voor wetenschappelijke artikelen en boeken zijn eind- en voetnoten een uitkomst. Als wetenschapper wil je de lezer niet ophouden met uitgebreide achtergrondinformatie over een citaat, een persoon of een belangrijk feit, maar je wilt de lezer wel de mogelijkheid bieden om er meer informatie over op te zoeken en feiten te controleren, en daarom plaats je die aanvullende informatie in een noot buiten de broodtekst. Dankzij de noot kan de geïnteresseerde lezer de informatie elders lezen, onderaan de pagina (in een voetnoot) of achterin het boek (eindnoot).

Voor een historicus kan het bijvoorbeeld belangrijk zijn dat hij niet alleen weet dat een citaat afkomstig is uit Johan Huizinga’s Herfsttij der Middeleeuwen, maar ook dat het citaat afkomstig is uit de eerste druk van de geredigeerde versie uit 2018 van Huizinga-specialist Dr. Anton van der Lem.

Sta-in-de-weg

Voor niet-wetenschappelijke artikelen en boeken, zoals managementboeken, zijn noten in mijn ogen bijna altijd overbodig. Als auteur volstaat het om ervoor te zorgen dat de meeste lezers jouw teksten begrijpen. Het is genoeg om te beschrijven dat een citaat afkomstig is uit ‘Herfsttij der Middeleeuwen, het veelgeprezen boek van historicus Johan Huizinga over het leven in de late middeleeuwen’. Ik noem zo’n omschrijving de journalistieke methode: je beschrijft de belangrijkste informatie, maar niet meer dan dat. In het ideale geval kies je je woorden zo, dat de geïnteresseerde lezer moeiteloos meer informatie kan opzoeken met de trefwoorden ‘johan, huizinga, herfsttij, middeleeuwen’.

In de meeste boeken vind ik noten niet alleen inhoudelijk overbodig, maar ik ervaar ze ook visueel als een sta-in-de-weg. De cijfers in de tekst die verwijzen naar de noten zijn misschien klein, maar ik blijf er altijd achter haken met mijn gedachten. Voor mij zijn het allemaal portemonnees aan een touwtje. Ik weet ook wel dat er voor mij geen geld in die portemonnees zit, maar het lukt me niet om ze te negeren. Als lezer wil ik ongestoord verder wandelen, en dat lukt me niet als ik steeds geconfronteerd word met noten die om mijn aandacht vragen.

Moet jij je schamen voor hij?

Sommige schrijvers schamen zich dat ze het verwijswoord ‘hij’ zo vaak gebruiken. Omdat ze niet willen discrimineren, schrijven ze aan het einde van hun voorwoord dat de lezer overal ‘zij’ mag lezen waar nu ‘hij’ staat. Een taalkundige blunder of een emanciperende daad?

Op het eerste gezicht is de spelregel eenvoudig. Naar een vrouwelijk zelfstandig naamwoord verwijs je met het verwijswoord ‘zij’, naar een onzijdig zelfstandig naamwoord verwijs je met het verwijswoord ‘het’ en naar een mannelijk zelfstandig naamwoord verwijs je met het verwijswoord ‘hij’. Daar hoef je je niet voor te schamen, het woordgeslacht bepaalt gewoon welk verwijswoord je moet gebruiken. Je hoeft dus niet bang te zijn dat je op een dag vast komt te zitten in een lift met iemand die je met een pen bedreigt en eist dat je geen discriminerende taal meer gebruikt. Hoezo, je houdt je gewoon aan de regels. Toch?

De Nederlandse dichter en taalkundige Willem Bilderdijk omschreef de regels en gewoonten rond het woordgeslacht als een ‘duistere materie’. Goed verwoord, want er is weinig logisch en begrijpelijk aan. En al helemaal niets emancipatoir. Of woorden mannelijk en vrouwelijk zijn, is in de loop van duizenden jaren deels op een natuurlijke manier ontstaan, maar vooral bepaald door de taalpolitie. Het begon met Aristoteles, aan wie we het onderscheid tussen mannelijk, vrouwelijk en onzijdig te danken hebben. Hij beschreef ook welke woorden dat dan moesten zijn en daarmee ontketende hij een discussie die tot op de dag van vandaag voortduurt.

In elke taal en in elke tijd bedachten agenten van de taalpolitie nieuwe regels voor het woordgeslacht. Vrouwen kwamen er meestal bekaaid vanaf. Zo werd de zon naar verluid mannelijk, omdat het de bron is van het licht. De maan werd vrouwelijk, omdat zij het licht slechts van de zon ontvangt. Bomen werden mannelijk, omdat ze hoog en fors zijn, en heesters en kruiden vrouwelijk, omdat ze fijner en kleiner zijn, aldus de Utrechtse taalkundige Willem Gerard Brill. De Duitse taalkundige en sprookjesverzamelaar Jacob Grimm schreef dat actieve woorden mannelijk zijn, en passieve vrouwelijk, alsof het om een natuurkundige wetmatigheid ging.

Als uitgever van managementboeken kan ik bevestigen dat het wemelt van de mannelijke naamwoorden in onze boeken, en dus ook van de mannelijke verwijswoorden. We houden ons aan de taalregels, want we moeten ons nu eenmaal ergens aan vasthouden. Maar daarmee weerspiegelen onze boeken eeuwenoude maatschappelijke denkbeelden. Taalkundig zijn al die mannelijke verwijzingen naar mannelijke naamwoorden misschien correct, maar moreel gezien zijn ze discutabel. Misschien is een excuus in een voorwoord zo stom nog niet.